ECLI:NL:RBDHA:2015:12110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
09/857436-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met dodelijke afloop en toerekening van de dood aan de verdachte

Op 22 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van een woningoverval die resulteerde in de dood van een slachtoffer. De overval vond plaats op 4 augustus 2014 in Rijnsburg, waarbij de verdachte samen met anderen de woning binnendrong. Tijdens de overval werd het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig bedreigd en uiteindelijk overleden aan de gevolgen van een hartinfarct, dat volgens deskundigen mogelijk werd veroorzaakt door de stress van de overval. De rechtbank moest beoordelen of er een causaal verband was tussen de overval en de dood van het slachtoffer. De officier van justitie stelde dat de verdachte als medepleger van de overval moest worden aangemerkt, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de dood van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn actieve rol tijdens de overval, een nauwe en bewuste samenwerking had met zijn mededaders. De rechtbank concludeerde dat de overval een onmisbare schakel was in de gebeurtenissen die leidden tot de fatale hartritmestoornis van het slachtoffer. De rechtbank vond dat de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers aan hun lot hadden overgelaten, waardoor de kans op tijdig medisch ingrijpen aanzienlijk was verkleind. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg was.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven jaren op, rekening houdend met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de overval had plaatsgevonden. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], voor de geleden schade als gevolg van de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857436-14
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Alphen aan den Rijn” te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 3 februari 2015, 30 april 2015 en 22 juli 2015 (alle
pro forma) en 7 en 8 oktober 2015 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Coenen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na toewijzing van de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 februari 2015 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2014 te Rijnsburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- drukken en/of gedrukt houden van een kussen(sloop) op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- grijpen met een arm en/of hand (en) bij de nek en/of hals van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) voornoemde hals dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden en/of
- tegen die [slachtoffer 1] zeggen:" Waar is de kluis, zeg het, anders schieten we je vrouw dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en/of
-(vast) tapen van de hand(en) en/of enkel(s) en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 augustus 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een gelbedrag en/of een of meer goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- naar de woning van die [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of
- ( vervolgens) via het raam voornoemde woning is/zijn binnengeklommen en/of
- ( vervolgens) een kussen(sloop) op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt heeft/hebben gehouden en/of
- met een arm en/of hand(en) die [slachtoffer 1] bij de hals en/of nek heeft/hebben gegrepen en/of (vervolgens) voornoemde hals en/of nek heeft/hebben dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft/hebben gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Waar is de kluis, zeg het, anders schieten we je vrouw dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en/of
- de hand(en) en/of enkel(s) en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben (vast) getaped,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf, de diefstal, niet is voltooid
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 4 augustus 2014 heeft er midden in de nacht een overval op een woning in Rijnsburg plaatsgevonden. Tijdens of kort na die overval is de bewoner van de woning, [slachtoffer 1] , overleden. De verdachte heeft bekend een aandeel in die overval te hebben gehad. De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de overval en of de dood van [slachtoffer 1] als gevolg van die overval aan de verdachte kan worden toegerekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit (diefstal met geweld in vereniging, de dood ten gevolge hebbend) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de strafverzwarende omstandigheid ‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft’ dient te worden vrijgesproken, omdat de verklaring van de deskundige Botter geen zekerheid geeft dat de overval significante invloed op de hartritmestoornissen en het overlijden van het slachtoffer heeft gehad. Voor wat betreft de rol van de verdachte heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van medeplegen en opzet op het verrichten van geweld de dood ten gevolge hebbende. Er is hooguit sprake van medeplichtigheid aan een diefstal. Subsidiair is enkel sprake van medeplegen van een diefstal, nu er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het gebruik van geweld en de uiteindelijke dood van het slachtoffer. In dit verband heeft de raadsman betoogd dat ernstig kan worden betwijfeld of de bij het slachtoffer aangetroffen DNA van de verdachte daar ten gevolge van een geweldshandeling van de verdachte terecht is gekomen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 4 augustus 2014 omstreeks 02.25 uur kregen de dienstdoende agenten de opdracht om naar het [adres 2] te Rijnsburg te gaan in verband met een melding van een woningoverval. [2] [slachtoffer 2] had 112 gebeld en aan de meldkamer verteld dat zij en [slachtoffer 1] waren overvallen door ‘drie, vier man’, zijnde ‘negers’ die volgens haar Papiaments spraken. [3] In de woning troffen agenten een mannelijk slachtoffer (naar later blijkt [slachtoffer 1] ) op de grond aan met om zijn linker pols een stuk tape met daaraan een groot stuk tape dat los om de linkerhand heen hing. [4]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 3 augustus 2014 samen met [slachtoffer 1] in zijn woning in Rijnsburg was gaan slapen. Op enig moment werd zij wakker, doordat zij [slachtoffer 1] hoorde schreeuwen. Zij zag op dat moment drie personen in de slaapkamer staan. Eén persoon stond voor haar voeteneind, één stond aan het voeteneind van [slachtoffer 1] en een derde persoon stond vlakbij het raam, dat open stond. Zij zag dat [slachtoffer 1] een honkbalknuppel pakte en daarmee begon te slaan. [slachtoffer 1] zat op dat moment half overeind. Zij zag dat twee personen op hem sprongen en dat één van de mannen hem om zijn nek greep. Zij werd op dat moment door de persoon die bij haar aan het voeteneind had gestaan op haar buik gegooid met haar hoofd in het matras, waarna een kussen op haar hoofd werd gedrukt, waardoor zij niets meer kon zien. Zij hoorde de mannen zeggen “blijf rustig, blijf rustig” en “waar is de kluis, waar is de kluis?” Zij hoorde vervolgens iets van “kom maar” of “je kan nu komen” en had het idee dat er van binnen naar buiten werd geroepen. Zij hoorde de mannen onderling zowel Papiaments als Nederlands praten. Zij hoorde dat ze tegen [slachtoffer 1] zeiden “waar is de kluis, zeg het, zeg het, anders schieten we je vrouw dood”. Het kussen werd nog steeds op haar hoofd gehouden, waarbij de persoon die dat deed een keer is gewisseld. Zij merkte op een gegeven moment dat [slachtoffer 1] op de grond werd gelegd en hoorde vervolgens dat de mannen de trap op en af liepen, dat ze de kasten in de slaapkamer doorzochten en dat ze de zolder op en af liepen. Op een gegeven moment kwam er een tweede persoon de slaapkamer binnen en moest zij haar benen over elkaar doen en haar polsen achter haar rug kruisen. Zij hoorde vervolgens dat er tape van een rol werd gescheurd en zij voelde dat haar enkels aan elkaar vastgetapet werden. Vervolgens voelde zij dat haar polsen achter haar rug gekruist vastgetapet werden. Al die tijd drukte één van de mannen het kussen op haar hoofd. Door middel van een los stuk tape hebben ze geprobeerd haar mond dicht te plakken, maar omdat het slechte tape was, bleef deze niet plakken. Vervolgens werd er een kussensloop of iets dergelijks op haar hoofd geduwd. Zij zag later dat de handen van [slachtoffer 1] getapet waren. [5] Zij denkt dat de mannen ongeveer een half uur tot drie kwartier binnen zijn geweest. [6] Tot slot heeft [slachtoffer 2] verklaard dat er een geldbedrag van zo’n € 2.000,00 uit een rijbewijsmapje van [slachtoffer 1] is weggenomen, welk bedrag hij enkele dagen daarvoor van zijn dochter had gekregen. [7] Deze dochter heeft bevestigd dat zij € 2.000,00 aan haar vader had gegeven. [8] Volgens een andere dochter van [slachtoffer 1] miste er een aantal horloges van haar vader. [9]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er van tevoren tussen hem, [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gesproken over een mannetje dat zwart geld in zijn kluis had liggen en dat het om een flink bedrag zou gaan. [10] Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de verdachte als vierde en laatste door het raam de woning is binnengegaan. [11]
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van tevoren te horen heeft gekregen dat er een kluis in het huis was en dat hem werd gevraagd om op de uitkijk te staan. Hij is meegereden in de auto van [medeverdachte 1] en heeft na de overval gezien dat er horloges waren meegenomen. [12]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het om een overval ging, dat hij afwist van een kluis waar geld in lag en dat hij het vermoeden had dat er een vuurwapen is meegenomen. Hij heeft gezien dat de andere daders handschoenen droegen. Hij heeft op de uitkijk gestaan en is via het openstaande slaapkamerraam als vierde en laatste man de woning binnen gekomen toen hij door de andere daders werd geroepen. Hij heeft in de woning een vrouw en een man zien liggen; de vrouw had een kussensloop op haar hoofd en was getapet en de man was buiten bewustzijn. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij later dan [medeverdachte 1] de woning heeft verlaten en voor zijn aandeel in het geheel geld zou krijgen. [13]
Medeplegen?
De verdachte heeft verklaard dat hij slechts is meegegaan om op de uitkijk te staan. Een dergelijke rol pleegt in verband met medeplichtigheid te worden gebracht. Niettemin is de rechtbank op grond van de volgende omstandigheden van oordeel dat het aandeel van de verdachte in de overval van zodanig gewicht is geweest dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt allereerst dat er sprake was van een gezamenlijk en vooropgezet plan om een overval te plegen op een woning waarbij het te doen was om een geldbedrag in de kluis. De verdachte zou ook een aandeel in de buit krijgen.
Voorts heeft het aandeel van de verdachte tijdens de overval zich niet beperkt tot het op de uitkijk staan. De verdachte is - volgens zijn eigen verklaring - daadwerkelijk via het openstaande slaapkamerraam de woning binnen gegaan en heeft daar ook enige tijd verbleven, in elk geval tot na het moment dat [medeverdachte 1] de woning verliet. Dat hij pas de woning is binnengegaan toen alle geweldshandelingen al hadden plaatsgevonden acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in eerste instantie drie personen zag, dat zij vervolgens hoorde “kom maar” of “je kan nu komen” en dat daarna nog allerlei (gewelds)handelingen hebben plaatsgevonden zoals het doorzoeken van de woning en het vasttapen. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] in combinatie met de verklaring van de verdachte dat hij op het geroep van de anderen als vierde (en laatste) man naar binnen is gegaan en enige tijd in de woning heeft verbleven, stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de woning is geweest op het moment dat er nog (gewelds)handelingen plaatsvonden, nog daargelaten dat de verdachte de woning heeft verlaten in de wetenschap dat [slachtoffer 2] vastgetapet op het bed lag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte zich ook bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat er geweld zou worden gebruikt. Hij had immers niet alleen het vermoeden dat er een vuurwapen was meegenomen, maar er zou tevens worden gezocht naar een kluis. De verdachte had er rekening mee moeten houden dat het verkrijgen van de code van de kluis, teneinde over de inhoud daarvan te kunnen beschikken, gepaard zou gaan met geweld of bedreiging met geweld. Naar het oordeel van de rechtbank is een gewelddadige confrontatie bovendien alleszins voorzienbaar bij het midden in de nacht door een openstaand slaapkamerraam betreden van een woning, zeker wanneer dat gebeurt teneinde daar goederen weg te nemen. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans op het gebruik van geweld ook aanvaard, niet alleen door de woning binnen te gaan en daar te blijven op het moment dat er nog (gewelds)handelingen plaatsvonden, maar ook door [slachtoffer 2] getapet achter te laten in de woning.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de verdachte al dan niet een aandeel heeft gehad in de ten laste gelegde geweldshandelingen, aangezien de geweldshandelingen van de mededaders in strafrechtelijke zin aan de verdachte als medepleger kunnen worden toegerekend. Een bespreking van de verweren ten aanzien van het aangetroffen DNA van de verdachte kan dan ook achterwege blijven, nu de rechtbank deze bevindingen niet voor het bewijs gebruikt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aan de verdachte primair ten laste gelegde diefstal met (bedreiging met) geweld in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De dood ten gevolge hebbend?
[slachtoffer 1] is overleden aan (de gevolgen van) een groot en recent hartinfarct. [14] Het overlijden heeft volgens forensisch arts D. Botter op zijn laatst om circa 02.23 uur plaatsgevonden. Bij sectie was het hartinfarct zichtbaar met de LDH-enzymkleuring hetgeen volgens Botter betekent dat het infarct minimaal circa twee tot vier uur vóór overlijden heeft plaatsgevonden. [15]
Op grond van deze bevindingen, het tijdstip van de melding door [slachtoffer 2] en haar verklaring over de duur van de overval stelt de rechtbank vast dat het hartinfarct van [slachtoffer 1] op zijn laatst om 00.23 uur en dus vóór de overval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er een causaal verband is tussen de overval en de dood van [slachtoffer 1] . Anders gezegd: of de dood van [slachtoffer 1] redelijkerwijs als gevolg van de overval aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de overval in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het overlijden van [slachtoffer 1] . In een dergelijk geval is voor het redelijkerwijs toerekenen van de dood van [slachtoffer 1] aan (een gedraging van) de verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat de overval een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer 1] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die overval is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de overval naar haar aard geschikt is om die dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van de dood van [slachtoffer 1] (vgl. Hoge Raad 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4491).
Ter terechtzitting is Botter als deskundige gehoord. Botter heeft verklaard dat [slachtoffer 1] is overleden aan een groot hartinfarct en dat de dood uiteindelijk via een fatale hartritmestoornis is ingetreden. Bij de sectie zijn er, aldus het daarvan opgemaakte rapport, geen andere afwijkingen gebleken die de dood zouden kunnen verklaren. Botter heeft daarnaast verklaard dat stress een significante invloed kan hebben op het ontstaan van een fatale hartritmestoornis. [16]
Dat er sprake is geweest van een acute hevige stresssituatie voor [slachtoffer 1] leidt de rechtbank af uit de hiervoor weergegeven verklaring van [slachtoffer 2] . Uit die verklaring komt immers naar voren dat [slachtoffer 1] nog leefde op het moment dat de overvallers midden in de nacht in zijn slaapkamer stonden, dat hij vervolgens is besprongen door twee overvallers en dat hij zich heeft geprobeerd te verdedigen met een honkbalknuppel. Op basis hiervan, in combinatie met de hiervoor vermelde verklaring van Botter, stelt de rechtbank vast dat de overval een onmisbare schakel kan hebben gevormd in het ontstaan van een fatale hartritmestoornis en daarmee de dood van [slachtoffer 1] .
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer 1] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die overval is veroorzaakt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend op basis van de door Botter ter terechtzitting afgelegde verklaring. Botter heeft immers verklaard dat enerzijds een hevige stresssituatie significant van invloed is op het ontstaan van een fatale hartritmestoornis, en dat anderzijds de overlevingskans flink wordt gereduceerd bij het uitblijven van tijdig medisch ingrijpen. [17] Bij dat laatste betrekt de rechtbank mede de omstandigheid dat [slachtoffer 2] heeft verklaard vastgetapet te zijn achtergelaten, dat zij zich, nadat de overvallers waren vertrokken, heeft kunnen bevrijden met een mes dat op de overloop lag en dat zij daarna 112 heeft gebeld, waarna (toen pas) de nodige medische hulpverlening op gang is gekomen. [18] Een en ander betekent dat de verdachte en zijn mededaders, nadat ze door de overval een acute hevige stresssituatie hadden veroorzaakt, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan hun lot hebben overgelaten en daarmee de kans op tijdig medisch ingrijpen aanzienlijk hebben verkleind.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de (niet uit te sluiten) mogelijkheid dat [slachtoffer 1] ook zonder de handelingen van de verdachte en zijn mededaders zou zijn overleden niet aan toerekening aan de verdachte en zijn mededaders in de weg staat.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid ‘terwijl het feit de dood ten gevolge heeft’ wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
(primair)
hij op 4 augustus 2014 te Rijnsburg tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een geldbedrag en andere goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- drukken en gedrukt houden van een kussen(sloop) op het hoofd van die [slachtoffer 2] en
- grijpen met een arm en/of hand(en) bij de nek van die [slachtoffer 1] en
- tegen die [slachtoffer 1] zeggen: "Waar is de kluis, zeg het, anders schieten we je vrouw dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en
- vasttapen van de handen en enkels en mond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en in strafverzwarende zin rekening gehouden met de dreiging met vuurwapengeweld, het knevelen van de slachtoffers en het in hulpeloze toestand achterlaten van de slachtoffers. Aldus zou volgens de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden moeten worden opgelegd, een straf die in haar visie met twee jaren dient te worden verhoogd nu het overlijden van [slachtoffer 1] als gevolg van de overval aan de verdachte kan worden toegerekend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een veel lagere gevangenisstraf op haar plaats, gelet op de beperkte rol van de verdachte, het ontbreken van een strafblad, zijn jeugdige leeftijd en zijn proceshouding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval ten gevolge waarvan de mannelijke bewoner is overleden. Samen met anderen is de verdachte midden in de nacht via een openstaand slaapkamerraam de woning binnengedrongen. De slachtoffers, een man en een vrouw, lagen op dat moment nietsvermoedend te slapen. De man werd besprongen en aan de vrouw werd al vrij snel elk zicht ontnomen doordat haar een kussen op het hoofd werd gedrukt. Het laatste wat zij heeft gezien was dat de man bij zijn nek werd gegrepen. Zij hoorde de daders nog tegen hem zeggen: “Waar is de kluis? Zeg het, anders schieten we je vrouw dood”. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw in doodsangst heeft verkeerd, zowel voor zichzelf als voor haar vriend. Daar komt nog bij dat de slachtoffers zich op het moment van de overval in een kwetsbare positie bevonden, omdat zij ongekleed waren. De daders hebben vervolgens niet alleen de woning doorzocht, maar ook nog de enkels en polsen van de vrouw en de handen van de man met tape vastgebonden en geprobeerd de mond van de vrouw met tape af te plakken. In die situatie hebben de daders de slachtoffers achtergelaten en zijn zij er met een geldbedrag en horloges vandoor gegaan.
Dat de overval voor de vrouw traumatische ervaringen heeft teweeggebracht volgt uit haar toelichting op haar vordering tot schadevergoeding en uit de door haar ter terechtzitting afgelegde verklaring. Zij heeft psychisch letsel opgelopen, waarvoor zij nog steeds in behandeling is, en kan haar gewone werkzaamheden niet meer uitvoeren. Voor haar en ook voor de nabestaanden van de man heeft de overval een geweldige impact op hun leven gehad en het is voor hen nog steeds onwerkelijk en onvoorstelbaar dat hij er niet meer is. Eén van zijn dochters heeft dit treffend in haar verklaring ter terechtzitting verwoord: “Er was een leven voor 4 augustus 2014 en er is een leven na 4 augustus 2014.”
De rechtbank neemt het de verdachte uitermate kwalijk dat hij louter voor eigen gewin aan een overval heeft deelgenomen en is voorbijgegaan aan de traumatische ervaringen die hij de vrouw daarmee heeft bezorgd alsmede de enorme impact die de overval en de daarmee gepaard gaande dood van de man op haar en de nabestaanden van [slachtoffer 1] hebben gehad en nog steeds hebben.
Documentatie
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2014 blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 januari 2015. De reclassering onthoudt zich van advies over een sanctie gelet op de ontkennende houding van de verdachte en de terughoudendheid waarmee de verdachte informatie aan de reclassering heeft verstrekt. Wel heeft de reclassering, gezien de ernst van het delict en de jonge leeftijd van de verdachte, de nodige zorgen als hij schuldig wordt bevonden. In dat geval acht de reclassering nader onderzoek noodzakelijk, welk onderzoek tijdens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen plaatsvinden in het kader van het project Binnen beginnen/terugdringen recidive.
Straf
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Als oriëntatiepunt voor de op te leggen straf in geval van een woningoverval met licht geweld, te weten een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren gehanteerd en in geval van een woningoverval met ander geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. Nu het verschil zit in de mate van geweld, dient allereerst dit aspect te worden beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat er enig fysiek geweld is gebruikt. Het mannelijke slachtoffer is door twee daders overmeesterd, bij de nek gepakt en zijn handen zijn getapet. Het vrouwelijke slachtoffer is op het bed vastgehouden en haar is langere tijd een kussen op het hoofd gedrukt. Zij is aan polsen en enkels getapet en de daders hebben geprobeerd haar mond dicht te plakken met tape. Naast het uitgeoefende fysieke geweld was er ook sprake van dreiging met geweld. In dat verband is relevant dat de daders in de nachtelijke uren door een open slaapkamerraam de woning zijn binnengedrongen en hebben gedreigd met het doodschieten van de vrouw op het moment dat de vrouw door het kussen op haar hoofd niets meer kon zien. Dit werkt zeer intimiderend en vergroot de impact van het gebeuren in aanzienlijke mate.
Alles bij elkaar genomen is de rechtbank van oordeel dat de mate van geweld, met name gelet op de dreiging daarmee en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden, kan worden gekwalificeerd als ‘ander geweld’. Dat betekent dat het uitgangspunt voor de op te leggen straf wordt gesteld op een gevangenisstraf van vijf jaren.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van strafvermeerderende of strafverminderende factoren.
Ten aanzien van de strafvermeerderende factoren overweegt de rechtbank als volgt.
De overval is gepleegd door meerdere daders die planmatig te werk zijn gegaan en doelbewust midden in de nacht naar Rijnsburg zijn gegaan voor de inhoud van een kluis. Voorts hebben de daders bij het verlaten van de woning de slachtoffers in een uiterst kwetsbare en vernederende positie aan hun lot overgelaten: de slachtoffers waren beiden ongekleed en vastgetapet en de man was niet meer bij bewustzijn. De vrouw heeft aan de overval fors psychisch letsel overgehouden en de man is als gevolg van de overval overleden. Alleen al dat laatste leidt tot een significant hogere gevangenisstraf, gelet op het feit dat deze strafverzwarende omstandigheid op grond van artikel 312, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht leidt tot een strafmaximum van vijftien jaren, zijnde een verhoging van 25% ten opzichte van een diefstal met geweld in vereniging.
Als strafverminderende factor zal de rechtbank meewegen dat de verdachte geen leidende rol in de overval heeft gehad. De proceshouding van de verdachte werkt niet strafverminderend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte niet alleen pas na geruime tijd een verklaring over zijn betrokkenheid bij de overval heeft afgelegd, maar ook geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, bijvoorbeeld ten aanzien van zijn aanwezigheid in de woning ten tijde van de geweldshandelingen.
Gelet op de mate van geweld in combinatie met de aanwezigheid van diverse zwaarwegende strafvermeerderende factoren en slechts een enkele strafverminderende factor acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven jaren passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, primair ten bedrage van € 27.153,52 en subsidiair ten bedrage van
€ 14.153,52. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit zorgkosten, telefoon- en portikosten en reiskosten), verlies van arbeidsvermogen, immateriële schade (alle drie voorschotbedragen) en kosten medische informatie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 15.479,72. De vordering strekt tot vergoeding van de kosten van de uitvaart, de kosten van het gedenkteken en reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de beide vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen dienen te worden afgewezen omdat er geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en de dood van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman verzocht om de begrafeniskosten te matigen, omdat deze niet in verhouding staan met de voormalige levenswijze van [slachtoffer 3] .
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan de opmerkingen van de raadslieden van de medeverdachten. De rechtbank begrijpt dat de raadsman daarmee doelt op de opmerking dat het in het strafrecht gebruikelijk is reiskosten toe te wijzen van € 0,19 per kilometer in plaats van de verzochte € 0,29 per kilometer en op de opmerking dat de immateriële schade met betrekking tot de ‘shockschade’ in de vordering van [slachtoffer 2] niet getoetst is kunnen worden met betrekking tot de gestelde diagnoses en dat de vordering op dit punt niet, althans onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 2]
De vordering van [slachtoffer 2] is door de verdediging inhoudelijk op twee punten betwist. Ten aanzien van de betwiste post reiskosten zal de rechtbank aansluiting zoeken bij ‘De Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding’ ten bedrage van € 0,29 per kilometer nu het hier om vergoeding van reiskosten in verband met letselschade gaat. Voor wat betreft de immateriële schade met betrekking tot de ‘shockschade’ is de rechtbank van oordeel dat uit de overlegde producties 1 (brief van de huisarts d.d. 2 september 2015), 2 (brief van de psycholoog d.d. 2 september 2015) en 3 (brief van de bedrijfsarts d.d. 18 augustus 2015) en de nadere toelichting door mr. A. Bouhuizen namens [slachtoffer 2] ter terechtzitting voldoende naar voren komt dat er bij [slachtoffer 2] sprake is van PTSS en een depressie, zijnde in de psychiatrie erkende ziektebeelden. Nu de vordering voor het overige voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 27.153,52.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, op de navolgende wijze (overeenkomstig de LOVS-oriëntatiepunten ter zake van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht):
  • ten aanzien van de immateriële schade (€ 23.000,00) met ingang van 4 augustus 2014, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan;
  • ten aanzien van de materiële schade, verlies van arbeidsvermogen en kosten medische informatie (€ 4.153,52) met ingang van de dag dat deze kosten zijn gevorderd, waarbij wordt uitgegaan van de datumstempel op de vordering, te weten 29 september 2015.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [slachtoffer 3]
De vordering van [slachtoffer 3] is door de verdediging inhoudelijk op twee punten betwist. Ten aanzien van de betwiste post reiskosten zal de rechtbank, evenals bij de vordering van [slachtoffer 2] , aansluiting zoeken bij ‘De Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding’ ten bedrage van € 0,29 per kilometer. Voor wat betreft de uitvaartkosten is de rechtbank van oordeel dat mr. E.W. Bosch namens [slachtoffer 3] ter terechtzitting voldoende onderbouwd naar voren heeft gebracht dat deze kosten in redelijke verhouding staan tot de voormalige levensstandaard van [slachtoffer 3] . Nu de vordering voor het overige voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 15.479,72.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van de dag dat deze kosten zijn gevorderd, waarbij bij gebrek aan een datumstempel wordt aangesloten bij de datum van de brief waarmee de verdachte van de vordering in kennis is gesteld, te weten 5 oktober 2015.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat
  • van een bedrag van € 27.153,52, te vermeerderen met de wettelijke rente op hierna te vermelden wijze, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
  • van een bedrag van € 15.479.72, te vermeerderen met de wettelijke rente op hierna te vermelden wijze, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 2] : een bedrag van € 27.153,52, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 23.000,00 vanaf 4 augustus 2014 en over een bedrag van
€ 4.153,52 vanaf 29 september 2015, beide tot aan de dag van de algehele voldoening;
- [slachtoffer 3] : een bedrag van € 15.479,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van:
  • € 27.153,52, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 23.000,00 vanaf 4 augustus 2014 en over een bedrag van € 4.153,52 vanaf 29 september 2015, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
  • € 15.479,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 170 respectievelijk 112 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of een van zijn mededaders aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of zijn mededaders aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2014176674, van de politie Eenheid Den Haag, onderzoek Lima 14, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2014, ambtshandelingen dossier, p. 22.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2014, ambtshandelingen dossier, p. 18.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2014, ambtshandelingen dossier, p. 30.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 5 augustus 2014, getuigen dossier, p. 38 en 41-42.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2014, ambtshandelingen dossier, p. 32.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 12 januari 2015, aanvullend dossier, p. 11-12.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] d.d. 8 augustus 2014, getuigen dossier, p. 107.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 20 januari 2015, aanvullend dossier, p. 14.
10.Proces-verbaal uitwerking verhoor [medeverdachte 1] van 18 november 2014, d.d. 26 november 2014, verdachten dossier, p. 198-199.
11.Proces-verbaal uitwerking verhoor [medeverdachte 1] van 18 november 2014, d.d. 26 november 2014, verdachten dossier, p. 204.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 15 april 2015, onder punten 6, 8 en 16.
13.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2015.
14.Een geschrift, te weten een rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 oktober 2014, opgemaakt en ondertekend door A. Maes, arts en patholoog, NFI-deskundige forensische pathologie, dossier forensisch onderzoek, bijlage 7.
15.Een geschrift, te weten het verslag van de forensisch arts D. Botter d.d. 22 december 2014, dossier forensisch onderzoek, bijlage 11.
16.Verklaring van deskundige D. Botter ter terechtzitting van 7 oktober 2015.
17.Verklaring van deskundige D. Botter ter terechtzitting van 7 oktober 2015.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 5 augustus 2014, getuigen dossier, p. 42-43.