ECLI:NL:RBDHA:2015:12095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
SGR 14/7296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over handhaving van bestemmingsplan en exploitatie van partycentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen Partycentrum Groenoord B.V. en de gemeente Leiden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres, Partycentrum Groenoord B.V., gegrond verklaard en het bestreden besluit van de gemeente vernietigd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarin haar werd gelast het gebruik van het partycentrum te staken, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan 'Leiden Noord'. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het pand als partycentrum niet in strijd was met de verleende vergunningen en dat de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden tot een bedrag van € 2.205,00.

Het proces begon met een besluit van de gemeente op 18 oktober 2013, waarin eiseres werd gelast om het gebruik van het partycentrum te staken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zittingen is er uitgebreid gediscussieerd over de vergunningen en het gebruik van het pand. De rechtbank concludeerde dat het gebruik als partycentrum onder de bestaande vergunning viel en dat de gemeente niet kon handhaven. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7296

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 oktober 2015 in de zaak tussen

Partycentrum Groenoord B.V., te Leiden, eiseres
(gemachtigde: A.W. Brantjes),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder
(gemachtigden: mr. E. van Beusekom en mr. A Kooij).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en
[belanghebbende 3], bewoners van de wijk Groenoord, belanghebbenden.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00 gelast vanaf 8 november 2013 het met het bestemmingsplan “Leiden Noord” strijdige gebruik te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 23 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Namens eiseres is verschenen [belanghebbende 4], vergezeld van [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6] en bijgestaan door mr. Q.C. des Tombes, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Van belanghebbenden zijn verschenen [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers.
Het onderzoek is ter zitting geschorst en eiseres is in de gelegenheid gesteld haar beroep op het overgangsrecht met nadere stukken te onderbouwen.
Eiseres heeft bij akte van 9 februari 2015 nadere stukken overgelegd.
Vervolgens hebben verweerder en de derde-belanghebbenden hierop kunnen reageren.
Er heeft een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 25 september 2015. Namens eiseres is verschenen [belanghebbende 4], vergezeld van [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6], bijgestaan door mrs. M.C.P.G. Canoy en K.M.F. Tindemans, kantoorgenoten van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Van belanghebbenden zijn verschenen [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1].

Overwegingen

1. Naar aanleiding van diverse klachten en een verzoek tot handhaving van omwonenden vanwege door hen ervaren overlast heeft verweerder op 13 september 2013 aan eiseres een voornemen tot handhavend optreden toegezonden ten aanzien van het ‘Partycentrum Groenoord’ aan de Willem de Zwijgerlaan 2b te Leiden.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ter plaatse exploiteren van een partycentrum in strijd is met artikel 5 van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan “Leiden Noord” en dat het gebruik als partycentrum niet valt terug te voeren op de verleende vergunning. Voorts wordt gehandeld in strijd met het Activiteitenbesluit. Een beroep op het overgangsrecht is niet mogelijk. Het gebruik dient gestaakt te worden en gestaakt te worden gehouden vanaf 8 november 2013 op straffe van een eenmalige dwangsom van € 15.000,00. Basis voor het primaire besluit is een proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2013, waarin wordt geconstateerd dat op 18 oktober 2013 een evenement is gehouden in het partycentrum Groenoord.
2.2
Bij uitspraak van 4 februari 2014, zaaknummer SGR 13/8793, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar geschorst. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder in het primaire besluit onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres handelt in strijd met de aan haar verleende vergunningen en was nader onderzoek nodig.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanpassing en uitbreiding van de motivering. Ook is de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de bekendmaking van het bestreden besluit. Verweerder verwijst voor de motivering van het instandhouden van het primaire besluit naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 6 juni 2014. In dit advies wordt geconcludeerd dat het gebruik als partycentrum in strijd is met het bestemmingsplan en niet in overeenstemming met de laatstelijk op 26 mei 2010 verleende vergunning. Voorts wordt in het advies overwogen dat het toegestane gebruik bestaat uit zalenverhuur/evenementenhal/speel-paradijs en dat het gebruik als partycentrum niet wordt beschermd door het overgangsrecht. Nadien heeft verweerder aanvullend betoogd dat, nu de laatste vergunning is afgegeven onder het geldend bestemmingsplan, aan de beantwoording van de vraag of het gebruik valt onder het overgangsrecht geen belang meer toekomt.
3. Eiseres voert primair aan dat het huidige gebruik van het bedrijfspand past binnen de vergunning van 2010. Uit de aanvraag blijkt dat het beoogd gebruik bestond uit “zaalverhuur/huidige activiteiten” en dat het toen bestaande gebruik bestond uit “speelparadijs/evenementen”. Dit gebruik is op 26 mei 2010 vergund. Er is van meet af aan een kinderspeelparadijs geëxploiteerd, waarbij ook (kinder)evenementen plaatsvonden. In de grote zaal, zaal 1 en zaal 2 wordt reeds tientallen jaren een partycentrum geëxploiteerd. Er heeft dus geen verschuiving van het gebruik plaatsgevonden na het van kracht worden van het bestemmingsplan “Leiden Noord” van zaalverhuur/speel-paradijs/evenementen naar partycentrum.
Subsidiair brengt zij naar voren dat het gebruik als partycentrum wordt beschermd door het overgangsrecht. Dit gebruik heeft ononderbroken plaatsgevonden. Na het faillissement is er korte tijd weinig activiteit geweest, maar dat was omdat er intussen werd verbouwd met het oog op een voortgezette exploitatie als partycentrum. In januari 2013, februari 2013 en maart 2013 hebben evenementen plaatsgevonden. Voorts is er op 12 juni 2013 een drank- en horecavergunning verleend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres documenten betreffende evenementen en zaalreserveringen bijgevoegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Leiden Noord 2007’ rust op het perceel ter plaatse van de Willem de Zwijgerlaan 2b te Leiden de bestemming ‘Uitwerkingsgebied – Groenoordhallen e.o. (UW-GEO)”. Niet in geschil is dat het gebruik als partycentrum niet wordt vermeld in de specifieke uitwerkingsregels van artikel 5, zevende lid van de planregels en dus met het bestemmingsplan in strijd is.
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gebruik als partycentrum valt binnen de in 2010 verleende vergunning met toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan en zo ja, of dit dan wordt beschermd door het overgangsrecht. Nu de in het primaire besluit gestelde strijd met het Activiteitenbesluit niet wordt onderbouwd en evenmin deel uitmaakt van de opgelegde last, zal de rechtbank dit buiten beschouwing laten.
6.1
Bij besluit van 19 januari 2007 heeft verweerder op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling verleend van de voorschriften van het destijds geldende bestemmingsplan “de Hallen” voor het gebruik van de begane grond van de Cornelis Joppenszaal/Eschertoren, aan de Willem de Zwijgerlaan 2b te Leiden als kinderspeelparadijs. De bij de aanvraag gevoegde brief van 11 oktober 2006 maakt deel uit van de verleende vergunning. In de aanvraag wordt vermeld dat het gebruik als evenementenhal zal blijven bestaan. In de brief van 11 oktober 2006 wordt nadere uitleg gegeven over de voorgenomen exploitatie als “binnenspeelplaats/evenementenhal”.
Bij (afzonderlijk) besluit van 19 januari 2007 heeft verweerder vergunning verleend voor het aanbrengen van een gedeeltelijke verdiepingsvloer in de Cornelis Joppenszaal. In de aanvraag wordt aangegeven dat het bouwwerk wordt gebruikt als evenementenhal/speelparadijs.
6.2
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft verweerder op basis van bestemmingsplan “Leiden Noord” met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid vergunning verleend voor het maken van een verdiepingsvloer (entresol) in het bestaande bedrijfspand. Aangegeven wordt dat de functie ongewijzigd blijft. Op de bijbehorende bouwtekeningen is vermeld dat zowel de entresol als de begane grond zullen worden gebruikt als kinderspeelparadijs met bijbehorende voorzieningen. Op de begane grond zijn een kantoor en een keuken ingetekend en op de eerste etage een restaurant en een zaal. In de aanvraag is vermeld dat het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen “speelparadijs/evenementen” na uitvoering van de werkzaamheden zal wijzigen in “zaalverhuur/huidige activiteit”.
6.3
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat ten tijde van het bestreden besluit op basis van het besluit van 26 mei 2010 het gebruik als kinderspeelparadijs was toegestaan evenals zalenverhuur. Bij de uitleg van de woorden “ huidige activiteit” en “ongewijzigde functie” moet worden teruggegrepen op hetgeen tevoren was vergund. Gelet op de vergunningen van 19 januari 2007 gaat het dan naast kinderspeelparadijs en zalenverhuur om het gebruik als evenementenhal.
6.4
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht op het standpunt te staan dat alle drie de vormen van gebruik tegelijk aanwezig dienen te zijn, wil de exploitatie in overeenstemming zijn met de verleende vergunning. Voorts, zo begrijpt de rechtbank het betoog van verweerder, dient het gebruik als speelparadijs op de voorgrond te staan. Volgens verweerder heeft het gebruik voor zalenverhuur en evenementen een zodanig andere en voor de omgeving nadeligere ruimtelijke uitstraling dan die van kinderspeelparadijs dat dit gebruik niet onder de vergunning kan worden gebracht als het op de voorgrond staat. De rechtbank volgt verweerder hier niet in. Noch in de vergunning van 2010 noch in die van 2007 worden de drie vormen van gebruik ten opzichte van elkaar gekwantificeerd of wordt een bepaald gebruik als hoofdgebruik vastgelegd. Voorts heeft verweerder desgevraagd erkend dat de begrippen “evenementenhal”, “zalenverhuur” en “partycentrum” niet in het geldend bestemmingsplan of elders in planologisch beleid zijn gedefinieerd dan wel beperkt tot bepaalde typen activiteiten. Dit houdt in dat de verhuur van zalen ten behoeve van feesten en partijen niet is verboden en dus is toegestaan. Ook zijn de toegestane evenementen niet op enigerlei wijze begrensd anders dan in het toegestane aantal bezoekers. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het gebruik van het gebouw als partycentrum valt binnen de geldende vergunning.
6.5
Door verweerder is aanvullend betoogd dat de vergunning van 26 mei 2010 is komen te vervallen, doordat het gebruik in februari 2012 is gestaakt. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een passage van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5968. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de passage waar verweerder op doelt evenwel op een geheel andere rechtsvraag dan hier aan de orde. In genoemde uitspraak ging het om de toepassing van de rechtsregel dat een eenmaal verleende vrijstelling ten behoeve van een bouwvergunning niet ten tweede male kan worden gebruikt voor een volgende bouwvergunning. Daarvan is hier geen sprake. Van een vervallen van de vergunning wegens intrekking van de vergunning van 26 mei 2010 door verweerder is al evenmin sprake. Eiseres beschikte dan ook ten tijde van het bestreden besluit over een rechtsgeldige vergunning en doet dat nog steeds.
6.6
Gelet op hetgeen onder 6.4 en 6.5 is overwogen was het gebruik dat eiseres ten tijde van het primaire en het bestreden besluit maakte van het pand niet in strijd met de verleende vergunning en bestaat deze vergunning nog steeds. Dit houdt in dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden met betrekking tot dit gebruik. Aan de vraag of het gebruik als partycentrum onder het overgangsrecht valt, komt de rechtbank daarom niet toe.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu de grondslag tot handhaving ontbreekt, zal de rechtbank tevens het primaire besluit herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.205,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,00 aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.205,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. N.S.M. Lubbe, leden, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.