In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn studiefinanciering en de opgelegde boete. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat eiser zijn bezwaar te laat had ingediend. Eiser had erkend dat hij niet tijdig had gereageerd op de herziening, maar stelde dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om iemand te machtigen om bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig inzien van zijn berichten op 'mijn DUO'.
Daarnaast werd de boete van 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op zijn BRP-adres woonde, zoals blijkt uit het controlerapport. Eiser had geen huurcontract en verbleef feitelijk bij zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete passend was, aangezien eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een lagere boete rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde de proceskosten niet op aan de verweerder.