ECLI:NL:RBDHA:2015:11994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen herziening studiefinanciering en opgelegde boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn studiefinanciering en de opgelegde boete. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat eiser zijn bezwaar te laat had ingediend. Eiser had erkend dat hij niet tijdig had gereageerd op de herziening, maar stelde dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om iemand te machtigen om bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig inzien van zijn berichten op 'mijn DUO'.

Daarnaast werd de boete van 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op zijn BRP-adres woonde, zoals blijkt uit het controlerapport. Eiser had geen huurcontract en verbleef feitelijk bij zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete passend was, aangezien eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een lagere boete rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde de proceskosten niet op aan de verweerder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/4192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder 3 en 5 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 30 april 2015 het bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015.
Eiser is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger]

Overwegingen

Feiten
1. Bij bericht van 20 september 2014 is aan eiser per 1 september 2014 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende. Het aan verweerder opgegeven woonadres is [adres] te [plaats] . Eiser staat sinds 5 augustus 2014 op dat adres ingeschreven in de Gemeentelijke basisregistratie personen (hierna: BRP).
2. Op 9 december 2014 is door de controleurs [naam 1] en [naam 2] in het kader van een controle een huisbezoek uitgevoerd op voornoemd adres. Van dit huisbezoek is op 11 december een rapport opgemaakt.
3. Bij bericht van 24 december 2014 is de woonsituatie van eiser aangepast in die zin dat hij per 1 september 2014 is aangemerkt als thuiswonende. De teveel uitgekeerde studiefinanciering over de periode 1 september 2014 tot en met november 2014 bedraagt € 799,08.
4. Bij brief van 5 januari 2015 heeft verweerder zijn voornemen aangekondigd om aan eiser een boete van 50% van de teveel toegekende studiefinanciering op te leggen.
5. Bij besluit van 30 januari 2015 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 399,54.
6. Bij brief van 3 februari 2015, bij verweerder ingekomen op 25 februari 2015, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de herziening en de boete.
Geschil7. In geschil is of verweerder terecht het bezwaar tegen de herziening niet-ontvankelijk heeft verklaard, voorts is in geschil of de boete terecht is opgelegd.
7.1.
Eiser ontkent niet dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de herziening, maar dat kwam door omstandigheden. Eiser stelt voorts dat hij niet wist dat hij iemand kon machtigen om bezwaar te maken. Eiser stelt verder niet veel geld te hebben en ook niet veel bezittingen. Eiser sliep bij zijn broer op de slaapbank in de woonkamer. Eiser krijgt niet veel brieven en de brieven die eiser wel heeft bewaart hij in de kast, waarin de controleurs niet gekeken hebben. Eiser stelt dat zijn buren kunnen getuigen dat zij hem vaak genoeg zien, aangezien eiser in een portiekwoning woont.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Niet-ontvankelijkheid
8. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, zes weken. Gelet op deze bepaling staat dan ook vast dat het bezwaar van eiser tegen het herzieningsbesluit van 24 december 2014 te laat is ingediend. Eiser heeft immers eerst bij brief van 3 februari 2015, door verweerder pas ontvangen op 25 februari 2015, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser heeft ook erkend dat hij zijn bezwaar tegen de herziening te laat heeft ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat hij niet naar de stapel post op de tafel heeft gekeken. Pas toen eiser geen studiefinanciering meer kreeg en belde met DUO kwam hij achter dat zijn studiefinanciering was herzien.
Daarmee is echter geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding gegeven. Anders dan eiser kennelijk meent is het bericht van 24 december 2014 niet per post, maar digitaal aan eiser bekendgemaakt op “mijn DUO”. Van eiser mag worden verwacht dat hij regelmatig inlogt op “mijn DUO” en de voor hem bestemde berichten opent en leest. Dat hij dit niet (tijdig) heeft gedaan moet voor zijn rekening en risico blijven.
8.1.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht het bezwaar gericht tegen het besluit van 24 december 2014, niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Boetebesluit
9. In artikel 9.9, eerste lid van de Wsf 2000 is bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien de studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 Wsf 2000. Het bedrag van de boete bedraagt ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van een studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Op grond van het tweede lid van dit artikel vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de BRP.
9.1
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat eisers bezwaar tegen het onder 3 genoemde besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard, niet betekent dat de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard als vaststaand moeten worden aangenomen. In het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde boete kan eiser die oordelen in volle omvang betwisten.
9.2.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 30 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2799) onder meer geoordeeld dat de bewijslast met betrekking tot de stelling dat betrokkene niet heeft voldaan aan de in artikel 1.5 van de Wsf 2000 neergelegde voorwaarden voor toekenning van een uitwonendenbeurs rust op verweerder. Bij een boeteoplegging houdt dit concreet in dat verweerder moet aantonen dat betrokkene ten tijde van belang niet woont op zijn GBA-adres. Niet voldoende is dat slechts aannemelijk is gemaakt dat betrokkene niet op zijn GBA-adres woonde. Weliswaar is in artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 de hoogte van de maximaal op te leggen boete gekoppeld aan het bedrag van de herziening, waarvoor een minder zware bewijslast geldt, maar deze bepaling doet geen afbreuk aan de bewijslast bij een bestraffende sanctie.
9.3.
Verweerder heeft aan zijn besluit om aan eiser een boete op te leggen de bevindingen van de rapportage van 11 december 2014 ten grondslag gelegd. In deze rapportage is onder meer vermeld dat de controleurs op 9 december 2014 aanbelden voor een huisbezoek op eisers BRP-adres. Er werd opengedaan door de hoofdbewoner, tevens broer van eiser. Deze verleende de controleurs, nadat de controleurs zich hadden gelegitimeerd en de reden en het doel van het huisbezoek hadden bekendgemaakt, toegang tot de woning.
De broer heeft tegenover de controleurs verklaard dat eiser geen huurcontract heeft en ook geen huur betaalt. Ondanks de aanwezigheid van een extra kamer zou eiser slapen op een bedbank in de woonkamer. Feitelijk slaapt en doucht eiser alleen maar in de woning. Eiser ontbijt, eet en brengt de avonden door bij zijn ouders. Er is ook geen kleding van eiser in de woning, schone kleding en ondergoed liggen bij zijn moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het hierboven genoemde rapport en de daarin neergelegde bevindingen van de controleurs, niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook aangetoond dat eiser ten tijde hier van belang niet woonde op zijn BRP-adres.
Terecht stelt verweerder dat uit het rapport blijkt dat het dagelijks leven van eiser zich afspeelt bij zijn ouders. Daarbij komt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij na verloop van tijd weer weekenden doorbracht bij zijn ouders. Dat hij daar ook sliep wordt duidelijk uit zijn verklaring dat hij op een dag wakker werd door het geschreeuw van zijn moeder, die ernstig ziek bleek te zijn. Zo al aangenomen moet worden dat eiser regelmatig sliep in de woning van zijn broer kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als wonen in de zin van artikel 1.5 van de Wsf 2000.
9.4.
Eiser heeft verder niets aangevoerd dat twijfel doet rijzen aan de constateringen van de controleurs. De foto’s met daarop onder meer verzorgingsspullen en een hoogslaper zijn gemaakt na de controle en kunnen niet dienen tot bewijs met betrekking tot de periode vóór de controle. Eiser heeft verder geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken en/of verklaringen overgelegd met betrekking tot zijn gestelde feitelijk verblijf op het BRP-adres.
9.5.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een boete van 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering passend en geboden. Door eiser zijn geen bijzondere omstandigheden of feiten naar voren gebracht die in het geval van eiser zouden hebben kunnen maken dat de overtreding hem niet ten volle zou kunnen worden verweten, of dat verweerder anderszins aanleiding had moeten zien een lagere boete op te leggen. (vgl. Centrale Raad van Beroep; 2 april 2014; ECLI:NL:CRVB: 2014:1091).
De uit zijn verklaringen blijkende slechte financiële situatie van eiser geeft daartoe onvoldoende aanleiding.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.