ECLI:NL:RBDHA:2015:11946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
09/767215-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • [Voorzitter]
  • [Bijzitter 1]
  • [Bijzitter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte wegens vermoedelijk overlijden in Syrië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zou hebben deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië en aldaar zou zijn overleden. De rechtbank oordeelt dat een enkel bericht in de krant over het overlijden van de verdachte onvoldoende is om dit als feit vast te stellen. Ondanks het ontbreken van absolute zekerheid, acht de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat de verdachte is overleden, op basis van verschillende redenen die in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd. De AIVD en MIVD konden het overlijden van de verdachte niet bevestigen, wat de rechtbank opmerkt als een belangrijk punt. De rechtbank concludeert dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Dit betekent echter niet dat vervolging onmogelijk is als de verdachte onverwacht in leven blijkt te zijn. De rechtbank benadrukt dat de verdachte al voor zijn dagvaarding een advocaat had benaderd om hem te verdedigen in een mogelijk toekomstig proces. De zaak is behandeld in meerdere zittingen, waarbij de raadsman van de verdachte, mr. B.Th. Nooitgedagt, verschillende verzoeken heeft gedaan, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaak uiteindelijk beslist op basis van de beschikbare informatie en het gebrek aan bewijs van het leven van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

ZITTING HOUDENDE TE AMSTERDAM
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767215-13
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 februari 2015, 14 april 2015, 29 juni 2015 en 6 oktober 2015.
De raadsman van verdachte, mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, heeft ter zitting van 6 oktober 2015 primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Subsidiair heeft hij verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd en meer subsidiair was zijn verzoek hem in de gelegenheid te stellen de verdediging te voeren hoewel hij niet langer gemachtigd raadsman is.
De officieren van justitie, mr. H.A.C. Banning en mr. S. Minks, hebben geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en zich verzet tegen toewijzing van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de raadsman.

2.De tenlastelegging

De aan verdachte verweten feiten zijn omschreven in de tenlastelegging welke als bijlage I onderdeel uitmaakt van dit vonnis.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Inleiding
Voor een goed begrip van het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie volgt allereerst een uiteenzetting van het verloop van deze zaak tot de zitting van 6 oktober 2015.
Mr. Nooitgedagt heeft zich op 6 januari 2015 gesteld als raadsman van verdachte. Op 14 januari 2015 is aan verdachte een kennisgeving tot vervolging verzonden, met afschrift aan zijn raadsman. Zowel de raadsman als verdachte zijn daarbij op de hoogte gebracht van een aanstaande regiezitting op 19 februari 2015. Op 4 februari 2015 is de dagvaarding hiervoor op de griffie van de rechtbank betekend. Kort na de kennisgeving tot vervolging deelde de officier van justitie mr. Banning de voorzitter mee dat er berichten waren dat verdachte zou zijn overleden in Syrië of in Irak. Ook de raadsman was op de hoogte van deze berichten.
Terechtzitting van 19 februari 2015
Mr. Nooitgedagt heeft ter terechtzitting van 19 februari 2015 verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen en hij heeft verzocht om enkele onderzoekshandelingen alsmede een ‘open’ verwijzing naar de rechter-commissaris teneinde te beslissen op eventuele verdere onderzoekswensen. Op vragen van de rechtbank zei hij zich niet willen uitlaten over de vraag of (a) zijn cliënt nog in leven is en (b) wanneer hij voor het laatst contact had gehad met zijn cliënt.
De officieren van justitie stelden zich op het standpunt dat op basis van onbevestigde berichten in de media niet kon worden geconcludeerd dat verdachte was overleden en dat het Openbaar Ministerie derhalve had beslist de vervolging tegen verdachte voort te zetten. Zij hebben voorts gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van verdachte ter terechtzitting zal bevelen.
Deze rechtbank heeft, met een verwijzing naar een noot van professor Knigge onder NJ 2003, 723, de raadsman uitdrukkelijk voorgehouden dat een machtiging als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering veronderstelt dat een gemachtigde advocaat contact heeft met zijn cliënt. De rechtbank heeft alle beslissingen op de onderzoekswensen van de raadsman aangehouden en de zaak niet terugverwezen naar de rechter-commissaris omdat zij, nu onzeker was of verdachte nog in leven was, de kans op een ‘spookproces’, uitmondend in een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, te groot achtte. Zij beval daarom ook niet de gevangenneming van verdachte ter terechtzitting. Wel verzocht zij de officieren van justitie nader onderzoek te doen naar het mogelijk overlijden van verdachte.
Terechtzitting van 14 april 2015
Voorafgaand aan deze zitting presenteerden de officieren van justitie de resultaten van hun onderzoek naar het al dan niet overlijden van verdachte. In een brief d.d. 10 april 2015 liet de landelijk terreurofficier weten dat de AIVD en MIVD hem hadden gemeld diens overlijden te kunnen bevestigen noch ontkennen. Ook werd een proces-verbaal van bevindingen overgelegd over een gesprek van een verbalisant met de vader van verdachte.
De officieren van justitie hebben op deze zitting geconcludeerd dat het nader onderzoek geen bewijs had opgeleverd dat verdachte was overleden en dat er derhalve vanuit moest worden gegaan dat hij nog leeft en strafrechtelijk kan worden vervolgd. In dit verband hebben zij gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2911) waaruit blijkt dat zeer hoge eisen worden gesteld aan bewijs dat een verdachte is overleden. De officieren verzochten de rechtbank haar beslissing van 19 februari 2015 te heroverwegen en alsnog te beslissen op de door de raadsman toen gedane verzoeken en de zaak terug te verwijzen naar de rechter-commissaris. Ook vorderden zij wederom de gevangenneming van verdachte ter terechtzitting.
De raadsman verklaarde wederom uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, waaruit zijns inziens overigens niet de conclusie mocht worden getrokken dat zijn cliënt nog in leven was. Ook nu gaf hij geen antwoord op de vraag of hij de afgelopen periode nog contact had gehad met zijn cliënt.
Naar het oordeel van de rechtbank was het uitgevoerde onderzoek onvoldoende om op dat moment vast te stellen dat verdachte was overleden, maar was de kans op een ‘spookproces’ nog steeds groot. De rechtbank wees daarom de verzoeken en de vordering van de officieren van justitie af en hield de behandeling van de zaak opnieuw aan.
Terechtzitting van 29 juni 2015
Voorafgaand aan de zitting was wederom een brief van de landelijk terreurofficier overgelegd en dit keer ook een proces-verbaal van een verhoor van een zus van verdachte.
Zonder enig bericht vooraf verscheen de raadsman niet ter zitting. De officieren van justitie verzochten wederom om gevangenneming van verdachte ter terechtzitting en om aanhouding van de zaak tot de inhoudelijke behandeling in september of oktober 2015.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak en de beslissing op de vordering gevangenneming aangehouden tot de volgende zitting.
3.2
Het standpunt van de advocaat
De raadsman verklaarde ter terechtzitting van 6 oktober 2015 dat hij
niet(langer) uitdrukkelijk gemachtigd was tot het voeren van de verdediging van verdachte. Hij zei geen twijfel te hebben dat de berichtgeving over het overlijden van zijn cliënt juist was. Ter toelichting hierop deelde hij mee dat hij sinds medio januari 2015 elk contact met zijn cliënt had verloren, dat er in het geheel geen levensteken van zijn cliënt was vernomen en dat hem in contacten met derden was bevestigd dat deze was overleden. Omdat de dood van verdachte minst genomen waarschijnlijk dan wel aannemelijk is, verzocht hij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd, zodat nader onderzoek naar het al dan niet overlijden van verdachte kan worden verricht en hij in de gelegenheid wordt gesteld om de vereiste machtiging tot het voeren van de verdediging te bekomen.
Meer subsidiair heeft de raadsman, zich daarbij beroepend op de bovenvermelde noot van professor Knigge onder NJ 2003, 723, aangevoerd dat hij in dit uitzonderlijke geval als niet gemachtigd raadsman in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om de verdediging te voeren, althans opmerkingen te maken en verzoeken te doen die hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomen.
3.3
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn recht op vervolging. De AIVD bleek wederom geen mededelingen te kunnen doen over het al dan niet in leven zijn van verdachte. Ter terechtzitting van 14 april 2015 heeft de raadsman verklaard gemachtigd te zijn, dus mocht ervan worden uitgegaan dat verdachte toen nog leefde. Ter terechtzitting van 29 juni 2015 is de raadsman niet verschenen en heeft hij zich niet uitgelaten over het al dan niet in leven zijn van zijn cliënt en zijn machtiging. Aangenomen mag daarom worden dat hij ook toen nog uitdrukkelijk gemachtigd was. Sindsdien is niets anders naar voren gebracht dan het tijdsverloop. Er is meer voor nodig om aannemelijk te achten dat een verdachte is overleden dan alleen een niet geverifieerd bericht in een krant. En ook het ontbreken van een teken van leven betekent niet dat iemand dood is.
Aannemelijk is dat verdachte nog in leven is, aldus de officieren van justitie, en zich vermoedelijk in Syrië of Irak bevindt. Wat daar gebeurt, is onduidelijk. In dit verband hebben de officieren van justitie nog gewezen op het vonnis van de rechtbank van Antwerpen in de zaak Sharia4Belgium, waarin een soortgelijke problematiek speelde en de rechtbank heeft overwogen dat het overlijden van een persoon soms in scène wordt gezet. Ook in deze zaak bestaat, aldus de officieren van justitie, geen enkel bewijs van het overlijden van verdachte. Zij verzoeken daarom voortzetting van de behandeling van de zaak.
De officieren van justitie verzetten zich ook tegen het verzoek om aanhouding. Aangenomen mag worden dat verdachte op de hoogte is van de zitting en afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Voor wat betreft het meer subsidiaire verzoek stellen zij zich op het standpunt dat de wet en de jurisprudentie er niet in voorzien dat aan een advocaat die niet (langer) gemachtigd is bevoegdheden worden toegekend die zijn voorbehouden aan een gemachtigd raadsman.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat een enkel bericht in een krant waarin gemeld wordt dat een verdachte is overleden, uiteraard volstrekt onvoldoende is om dit voor waar aan te nemen. Ook fotokopieën van (buitenlandse) documenten, inhoudende een verklaring omtrent het overlijden van een verdachte zullen in de regel onvoldoende zijn om diens dood aan te nemen (zie in dit verband HR 7 oktober 2014, ECLI:HR:2014:2911).
De rechtbank onderkent dat in deze zaak geen absolute zekerheid bestaat dat verdachte is overleden. Zij acht dit op grond van het volgende – in onderling verband en samenhang beschouwd – echter wel zeer waarschijnlijk:
  • i) Verdachte is eind december 2013 uitgereisd naar Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Vast staat ook dat hij daar daadwerkelijk actief aan de strijd heeft deelgenomen.
  • ii) In deze strijd zijn talloze doden gevallen, waaronder inmiddels ook enkele tientallen uit Nederland afkomstige strijders.
  • iii) Reeds hierom is het dus heel wel mogelijk dat ook verdachte in deze strijd om het leven is gekomen.
  • iv) Verdachte is tijdens zijn verblijf in Syrië steeds zeer actief geweest op diverse sociale media, zoals Twitter en YouTube; hij noemde zich zelfs een
  • v) Op 7 april 2015 heeft de vader van verdachte gesproken met een verbalisant. Volgens de mutatie hiervan was de vader erg open en medewerkend en vertelde hij de verbalisant dat hij niets van [verdachte] had vernomen, maar dat hij wel wist dat een aantal ISIS-aanhangers die bij [verdachte] waren geweest aan zijn andere in Syrië verblijvende zoon, [broer verdachte en medeverdachte 8] , hadden verteld dat [verdachte] was overleden en dat zij bij hem waren geweest toen hij stierf.
  • vi) Een zus van verdachte heeft op 24 juni 2015 gesproken met twee verbalisanten. Zij heeft hen bij die gelegenheid medegedeeld dat:
(a) Zij een hechte band had met [verdachte] ;
(b) Zij via Twitter en WhatsApp regelmatig contact met hem had toen hij in Syrië verbleef;
(c) Het klopt dat [verdachte] bij een bombardement in de stad Kobani is overleden op 22 januari 2015;
(d) [broer verdachte en medeverdachte 8] haar via WhatsApp een berichtje had gestuurd met de tekst: “Ik moet je wat vertellen, niet schrikken. [verdachte] is overleden” en haar had verzocht dit door te geven aan haar vader, wat zij niet deed omdat zij bang was dat vader (wederom) een hartaanval zou krijgen;
(e) [broer verdachte en medeverdachte 8] de volgende dag haar vader had gebeld en hem zelf via Skype het overlijden van [verdachte] had meegedeeld (de verbalisanten vermelden dat zij moest huilen toen zij dit vertelde);
(f) [broer verdachte en medeverdachte 8] haar gezegd had dat hij [verdachte] niet zelf had gezien, dat [verdachte] met vrienden was en die vrienden het hem hadden verteld; die vrienden hadden tegen [broer verdachte en medeverdachte 8] gezegd dat er bombardementen waren, dat iedereen voor zijn leven rende, maar dat [verdachte] was achtergebleven;
(g) Zij geen foto’s had gezien van [verdachte] en denkt dat hij niet is begraven maar ergens onder het puin van Kobani ligt;
(h) De echtgenote van [verdachte] tegen haar had gezegd: “We moeten ermee leven dat [verdachte] is overleden”.
  • vii) De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 6 oktober 2015 meegedeeld
  • viii) De politie heeft sinds eind januari 2015 geen melding gemaakt van enig levensteken van verdachte, hoewel aangenomen mag worden dat zij haar interesse in het doen en laten van verdachte niet was verloren;
  • ix) Op de sociale media is geen enkel betrouwbaar bericht geplaatst waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte nog in leven is.
De rechtbank merkt hierbij wel op dat de AIVD en de MIVD desgevraagd het overlijden van verdachte, anders dan het geval is geweest bij sommige (andere) in de strijd in Syrië omgekomen Nederlanders, niet hebben kunnen bevestigen. De landelijk terreurofficier heeft op 10 april 2015 laten weten dat hij de vraag of [verdachte] was overleden had voorgelegd aan de AIVD en de MIVD en dat deze beide diensten hem hadden gemeld diens overlijden te kunnen bevestigen noch ontkennen. Op 18 juni 2015 deelde deze officier van justitie mee dat hij wederom navraag had gedaan bij de AIVD en de MIVD en dat geen nadere informatie beschikbaar was over het overlijden van [verdachte] “en evenmin contra-indicaties”. De rechtbank merkt hierbij op dat een verklaring voor de antwoorden van de beide diensten zou kunnen zijn dat er geen foto’s van de overleden [verdachte] zijn, om de
- plausibele - reden die zijn zus heeft genoemd. Opvallend is wel dat de diensten ook aangeven geen indicaties te hebben dat [verdachte] nog in leven is.
Niet valt uit te sluiten dat verdachte met kwade bedoelingen zijn dood in scène heeft gezet. De rechtbank acht dit alternatieve scenario echter onwaarschijnlijk omdat het veronderstelt dat verdachte via zijn broer zijn zieke vader, zussen, echtgenote en kinderen heeft laten voorliegen, zich schuil heeft gehouden voor zijn raadsman, zich in flagrante tegenstelling met zijn gedrag tot dan toe consequent heeft stilgehouden op de sociale media en er in is geslaagd onzichtbaar te blijven voor de Nederlandse politie en inlichtingendiensten.
De rechtbank houdt het er dus voor dat verdachte is overleden. Daarom is het Openbaar Ministerie op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht niet ontvankelijk in zijn vervolging. Dit betekent niet dat vervolging van verdachte onmogelijk is indien hij, onverwacht, tóch in leven zou blijken te zijn. Dan staat niets een nieuwe vervolging van verdachte in de weg. In dat geval zou bovendien een strafproces gevoerd kunnen worden waarbij verdachte zelf aanwezig kan zijn dan wel zich laat verdedigen door een uitdrukkelijk gemachtigde advocaat. Het belang dat verdachte aan dit laatste toekende, blijkt uit de omstandigheid dat hij al voor zijn dagvaarding een advocaat had benaderd om hem in een mogelijk komend proces te verdedigen.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart de officieren van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. [Voorzitter] , voorzitter,
mrs. [Bijzitter 1] en [Bijzitter 2] , rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. [Griffier 1] en [Griffier 2] , griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2015.
Bijlage 1: tenlastelegging [verdachte]
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2013 tot en met 31 oktober 2014
te Nederland en/of te Duitsland en/of te Syrië en/of te Irak,
heeft samengespannen tot
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (een misdrijf omschreven in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a en 176b van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het plegen van moord en/of doodslag ((een) misdrij(f)(ven) omschreven in
artikel 289 en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een
terroristisch oogmerk,
immers is hij, verdachte, vanuit Nederland (via Duitsland) naar Syrië gereisd
om zich aan te sluiten bij de gewapende Jihadstrijd en/of heeft hij,
verdachte, in Syrië en/of Irak deelgenomen (in de frontlinie) aan de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische)
organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS)
en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Jabhat al Nusra, althans
aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een)
terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
binnen deze terroristische organisaties met leden van die terroristische
organisaties afspraken gemaakt en/of is hij, verdachte, overeengekomen om met
hen die gewapende strijd te voeren,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
Art 289a jo 288a jo 80 jo 157 jo 176a jo 176b Wetboek van Strafrecht
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 oktober 2014 te
Den Haag, in elk geval in Nederland en/of te Duitsland en/of te Syrië en/of te
Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a
en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
A. vanuit Nederland contact gehad en/of onderhouden met een of meerdere
strijder(s) in Syrië en/of Irak, althans het jihadistische strijdgebied en/of
B. vanuit Nederland (een) ander(en) begeleid om naar het strijdgebied in Syrië
af te reizen, althans om daar te (kunnen) arriveren, dan wel hiervoor zorg
gedragen, dan wel hierbij assistentie verleend en/of
C. geld afkomstig van (een) ander(en) verdeeld/laten verdelen onder andere
strijders ter financiering van die gewapende strijd, althans zich bemoeid met
de verdeling van geld over de Nederlandse strijders in Syrië en/of
D. de reis gemaakt naar Syrië en/of Irak ten behoeve van de gewapende
Jihadstrijd en/of
E. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd
in Syrië en/of Irak en/of
F. in Syrië en/of Irak deelgenomen (in de frontlinie) en/of bijgedragen aan de
gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de
(terroristische) organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq
and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Jabhat al
Nusra, althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische
organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat en/of
G. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gedragen en/of gebruikt,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
289 jo 289a jo 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b Wetboek van Strafrecht
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 oktober 2014 te
Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Syrië en/of te Irak tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden
heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een
terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96
lid 2),
zijnde die misdrijven telkens met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
A. vanuit Nederland contact gehad en/of onderhouden met een of meerdere
strijder(s) in Syrië en/of Irak, althans het jihadistische strijdgebied, en/of
B. vanuit Nederland (een) ander(en) begeleid om naar het strijdgebied in Syrië
af te reizen, althans daar te arriveren, dan wel hiervoor zorg gedragen, dan
wel hierbij assistentie verleend en/of
C. geld afkomstig van (een) ander(en) verdeeld/laten verdelen onder andere
strijders ter financiering van die gewapende strijd, althans zich bemoeid met
de verdeling van geld over de Nederlandse strijders in Syrië en/of
D. de reis gemaakt naar Syrië en/of Irak ten behoeve van de gewapende
Jihadstrijd en/of
E. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd
in Syrië en/of Irak en/of
F. in Syrië en/of Irak deelgenomen (in de frontlinie) en/of bijgedragen aan de
gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de
(terroristische) organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq
and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Jabhat al
Nusra, althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische
organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat en/of
G. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gedragen en/of gebruikt,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
Artikel 134a jo 83 jo 83b jo 157 jo 176a jo 176b jo 288a jo 289 jo 289a Sr
art 289a lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september
2013 tot en met 7 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te
Syrië en/of Irak, met een of meer andere(n), meermalen, althans eenmaal,
in het openbaar, mondeling en/of middels geschrift en/of afbeelding, heeft
opgeruid tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het
openbaar gezag, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid (een) terroristische
misdrij(f)(ven) dan wel (een) misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt,
door:
A. het plaatsen van een of meerdere bericht(en) en/of foto('s)/afbeelding(en)
op diverse social media (zoals Twitter en/of Facebook) (zie Zuur 480/483/
534-537/539/540/542/543/1255/1257/1262-1264/1266-1268/1270-1274 ) en/of
B. het zwaaien met de vlag van de gewapende Jihadstrijd op een voetbalveld
en/of het plaatsen van een foto hiervan op social media en/of (bij die foto)
de volgende woorden toe te voegen op die social media: "Wapper wapper o vlag
van Eer! Dan kiezen wij toch maar voor Allahu Akbar ipv de nederlandse vlag
:P" en/of "Top dag! Met de vlag van Tawheed in de Hoofdrol!" ( Zuur 340-370 )
en/of
C. het (mede) produceren van en/of een rol spelen in de film genaamd " Oh Oh
Aleppo " en/of die film te plaatsen op internet (onder meer Twitter en/of You
Tube) ( Zuur 657-670 ),
waarin telkens (onder meer) wordt opgeroepen tot het afreizen naar Syrië
en/of Irak en/of het deelnemen aan de gewapende Jihadstrijd en/of de
strijdbare Islam en/of waarin deze strijd en/of de martelaarsdood en/of een
of meer terroristische groepering(en)/organisatie(s) word(t)(en)
verheerlijkt, terwijl het deelnemen aan die strijd het plegen van (een)
terroristisch(e) misdrij(f)(ven) inhoudt;
131 lid 1 jo 2 Wetboek van Strafrecht
EN/OF
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september
2013 tot en met 7 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te
Syrië en/of Irak, met een of meer andere(n), meermalen, althans eenmaal
een geschrift(en) en/of afbeelding(en) waarin tot enig strafbaar feit of tot
gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, terwijl datgeen
waartoe wordt opgeruid (een) terroristische misdrij(f)(ven) dan wel (een)
misdrij(f)(ven) ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf inhoudt,
(lid 1)
heeft verspreid, openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen en/of om te
verspreiden en/of openlijk tentoon te stellen of aan te slaan, in voorraad
heeft gehad, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat in
het geschrift en/of afbeelding en/of (audio)bestand zodanige opruiing
voorkomt,
(lid 2)
en/of dit soort geschriften en/of afbeeldingen en/of (audio)bestanden ten
gehore heeft gebracht,
immers heeft/is verdachte
A. een of meerdere bericht(en) en/of foto('s)/afbeelding(en) geplaatst op
diverse social media (zoals Twitter en/of Facebook) (zie Zuur 480/483/
534-537/539/540/542/543/1255/1257/1262-1264/1266-1268/1270-1274 ) en/of
B. het zwaaien met de vlag van de gewapende Jihadstrijd op een voetbalveld
en/of het plaatsen van een foto hiervan op social media en/of (bij die foto)
de volgende woorden toe te voegen op die social media: "Wapper wapper o vlag
van Eer! Dan kiezen wij toch maar voor Allahu Akbar ipv de nederlandse vlag
:P" en/of "Top dag! Met de vlag van Tawheed in de Hoofdrol!" ( Zuur 340-370 )
en/of
C. in de film genaamd " Oh Oh Aleppo " een rol gespeeld en/of die film (mede)
geproduceerd en/of die film op internet geplaatst (onder meer op Twitter
en/of You Tube) ( Zuur 657-670 ),
waarin telkens (onder meer) wordt opgeroepen tot het afreizen naar Syrië en/of
Irak en/of het deelnemen aan de gewapende Jihadstrijd en/of de strijdbare
Islam en/of waarin deze strijd en/of de martelaarsdood en/of een of meer
terroristische groepering(en)/organisatie(s) word(t)(en) verheerlijkt, terwijl
het deelnemen aan die strijd het plegen van (een) terroristisch(e)
misdrij(f)(ven) inhoudt;
art 132 lid 1 jo 2 jo 3 Wetboek van Strafrecht
art 131 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 augustus 2014
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te Syrië,
met een of meer mededader(s), waaronder
- [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum medeverdachte 1] ) en/of
- [medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum medeverdachte 2] ) en/of
- [medeverdachte 3] (geboren [geboortedatum medeverdachte 3] ) en/of
- [medeverdachte 4] (geboren [geboortedatum medeverdachte 4] ) en/of
- [medeverdachte 5] (geboren [geboortedatum medeverdachte 5] ) en/of
- [medeverdachte 6] (geboren [geboortedatum medeverdachte 6] ) en/of
- [medeverdachte 7] (geboren [geboortedatum medeverdachte 7] ) en/of
- [broer verdachte en medeverdachte 8] (geboren [geboortedatum medeverdachte 8] ) en/of
- [medeverdachte 9] (geboren [geboortedatum medeverdachte 9] )
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering
tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk
om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie)
Artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 augustus 2014
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te Syrië,
met een of meer mededader(s), waaronder
- [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum medeverdachte 1] ) en/of
- [medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum medeverdachte 2] ) en/of
- [medeverdachte 3] (geboren [geboortedatum medeverdachte 3] ) en/of
- [medeverdachte 4] (geboren [geboortedatum medeverdachte 4] ) en/of
- [medeverdachte 5] (geboren [geboortedatum medeverdachte 5] ) en/of
- [medeverdachte 6] (geboren [geboortedatum medeverdachte 6] ) en/of
- [medeverdachte 7] (geboren [geboortedatum medeverdachte 7] ) en/of
- [broer verdachte en medeverdachte 8] (geboren [geboortedatum medeverdachte 8] ) en/of
- [medeverdachte 9] (geboren [geboortedatum medeverdachte 9] )
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
A. het opruien tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen
het openbaar gezag en/of (een) terroristisch misdrij(f)(ven) dan wel de
voorbereiding of vergemakkelijking daartoe (zoals bedoeld in artikel 131 lid
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. het verspreiden, openlijk tentoon stellen en/of aanslaan en/of het ter
verspreiding in voorraad hebben van opruiende geschriften en/of afbeeldingen,
terwijl waartoe wordt opgeruid enig strafbaar feit of gewelddadig optreden
tegen het openbaar gezag en/of een terroristisch misdrijf en/of de
voorbereiding/vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt (zoals
bedoeld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of
trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven of een ander
bijbrengen (zoals bedoeld in artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht) en/of
E. het werven voor de gewapende strijd, zonder toestemming van de Koning
(terwijl die gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van (een)
terroristische misdrij(f)(ven) inhoudt) (zoals bedoeld in artikel 205 van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
F. doodslag (zoals bedoeld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
G. moord (zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
H. het financieren van terrorisme (zoals bedoeld in artikel 421 van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
I. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 jo 55 lid 1 van de
Wet Wapens en Munitie)
Artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht