ECLI:NL:RBDHA:2015:11751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
15/13407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake asielaanvraag van zwangere vrouw met Iraanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een zwangere vrouw van Iraanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat het noodzakelijk was dat de verweerder garanties kreeg van de Italiaanse autoriteiten dat de eiseres na haar overdracht aan Italië zou worden geplaatst in een adequate opvangfaciliteit, rekening houdend met haar zwangerschap. De voorzieningenrechter verwees naar het arrest Tarakhel, waarin werd gesteld dat kwetsbare asielzoekers extra bescherming nodig hebben. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht garanties moesten geven over de opvang van de eiseres en haar kind. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van de verweerder totdat op het beroep was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 980,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/13407
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1979] , van gestelde Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 14 februari 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
van 27 mei 2015 (AWB 15/8731 en AWB 15/8732) is het beroep gegrond verklaard, het
besluit van 28 april 2015 vernietigd en heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen
een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 10 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 14 februari 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Uit onderzoek is gebleken dat aan eiseres door de Italiaanse autoriteiten een visum is afgegeven, geldig van 27 oktober 2014 tot 16 november 2014. Verweerder heeft op 19 februari 2015 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Verordening 604/2013). De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden gereageerd, wat gelijk staat aan aanvaarding van het verzoek.
2. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 27 mei 2015, het besluit van 28 april 2015 vernietigd omdat sprake was van een motiveringsgebrek in dat besluit. In rechtsoverweging 19 van die uitspraak is daarover het volgende overwogen:

De voorzieningenrechter overweegt dat uit rechtsoverwegingen 60 en 91 van het arrest Popov tegen Frankrijk van 19 januari 2012 (ECLI:NL:XX:2012:BW0609), artikel 17 van Richtlijn 2003/9, de Opvangrichtlijn) en artikel 3, negende lid, van Richtlijn 2008/115 (de Terugkeerrichtlijn) volgt dat zwangere vrouwen als kwetsbaar worden beschouwd. De voorzieningenrechter acht, gelet hierop, de enkele stelling van verweerder ter zitting dat verzoekster thans niet als kwetsbaar moet worden gezien, maar dat dit mogelijk in de toekomst wel het geval is, onvoldoende. Ook het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat ten tijde van de overdracht bekeken zal worden of bij verzoekster sprake is van omstandigheden die in de weg staan aan overdracht, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat verweerder thans geen inhoudelijk standpunt hoeft in te nemen omtrent de kwetsbaarheid van verzoekster. Nu verweerder zulks niet heeft gedaan is sprake van een motiveringsgebrek en is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter komt, gelet hierop, niet toe aan de vraag of verweerder voorafgaand aan de eventuele overdracht de garanties als bedoeld in arrest Tarakhel dient te vragen aan de Italiaanse autoriteiten.”
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit noch in het voornemen gevolg geeft aan wat is overwogen door de rechtbank. Verweerder heeft niet gemotiveerd op welke gronden hij meent dat eiseres niet tot de kwetsbare groepen als bedoeld in het arrest Tarakhel behoort, terwijl eiseres wel heeft gemotiveerd waarom zij meent dat dit wel het geval is. Volgens eiseres wordt zij op grond van haar zwangerschap, psychische klachten en fysieke gesteldheid ten onrechte niet aangemerkt als behorend tot de groep kwetsbare personen waar het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 november 2014, Tarakhel v. Zwitserland, (nummer 29217/12) op ziet. Verweerder kan volgens eiseres niet volstaan met een verwijzing naar artikel 32 van Verordening 604/2013. Zij heeft hierbij erop gewezen dat verweerder een vergewisplicht heeft en dat hij voor overdracht aan Italië concrete en op het individuele geval toegespitste garanties moet hebben verkregen dat passende opvang en voorzieningen voor eiseres in Italië beschikbaar zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 2 juli 2015 (AWB 15/7279) en naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2015 (AWB 15/11013). Voorts heeft eiseres gewezen op het door de Associazione Studi Giuridici sull’Immigrazione (ASGI) op 20 maart 2015 uitgebrachte rapport, waaruit geconcludeerd kan worden dat het gebrek aan structuur ervoor kan zorgen dat kwetsbare asielzoekers in ongeschikte accommodaties terechtkomen. Gezien de situatie in Italië en gelet op haar persoonlijke omstandigheden, is er volgens eiseres reden voor verweerder om toepassing te geven aan artikel 17 van Verordening 604/2013.
4. In het voornemen, dat verweerder heeft ingelast in het bestreden besluit, heeft verweerder overwogen dat niet in geding is dat eiseres vanwege haar zwangerschap aangemerkt kan worden als kwetsbaar persoon. Echter, uitgaande van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, behoeft om die reden geen schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te worden voorzien. Conform artikel 32 van Verordening 604/2013 zullen ongeveer twintig dagen voor de geplande overdracht alle voorhanden zijnde gezondheidsgegevens worden uitgewisseld met de Italiaanse autoriteiten, zodat deze er voor kunnen zorgen dat adequate medische verzorging en behandeling wordt gegeven. Hiermee wordt volgens verweerder afdoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid van eiseres op het moment van overdracht. De kwetsbaarheid van eiseres noopt derhalve niet tot het vragen van extra waarborgen en individuele garanties, omdat eiseres met haar kwetsbaarheid niet te herleiden is tot de groepen kwetsbare personen waar het arrest Tarakhel op ziet. Hierbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304).
5. Het EHRM heeft in het arrest Tarakhel in rechtsoverwegingen 118 en 119 het volgende overwogen:
“118. The Court reiterates that to fall within the scope of Article 3 the ill‑treatment must attain a minimum level of severity. The assessment of this minimum is relative; it depends on all the circumstances of the case, such as the duration of the treatment and its physical or mental effects and, in some instances, the sex, age and state of health of the victim (see paragraph 94 above). It further reiterates that, as a “particularly underprivileged and vulnerable” population group, asylum seekers require “special protection” under that provision (see M.S.S., cited above, § 251).
119. This requirement of “special protection” of asylum seekers is particularly important when the persons concerned are children, in view of their specific needs and their extreme vulnerability. This applies even when, as in the present case, the children seeking asylum are accompanied by their parents (see Popov, cited above, § 91). Accordingly, the reception conditions for children seeking asylum must be adapted to their age, to ensure that those conditions do not “create ... for them a situation of stress and anxiety, with particularly traumatic consequences” (see, mutatis mutandis, Popov, cited above, § 102). Otherwise, the conditions in question would attain the threshold of severity required to come within the scope of the prohibition under Article 3 of the Convention.”
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van een vrouw die ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting vier maanden zwanger is. Nu het EHRM in rechtsoverweging 115 in het arrest Tarakhel heeft overwogen dat: “the possibility that a significant number of asylum seekers may be left without accommodation or accommodated in overcrowded facilities without privacy, or even insalubrious or violent conditions, cannot be dismissed as unfounded”, en mede gelet op wat eiseres in dit kader naar voren heeft gebracht, acht de voorzieningenrechter het ook in dit geval noodzakelijk dat verweerder garanties krijgt van de Italiaanse autoriteiten dat eiseres na haar overdracht aan Italië zal worden geplaatst in een, met het oog op de zwangerschap van eiseres, adequate opvangfaciliteit waar zij in aanloop van de bevalling kan verblijven en waar zij na de bevalling niet gescheiden zal worden van haar kind. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de ABRvS van 26 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2097) en van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2430). Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het kind van eiseres nog geboren zal worden en dat niet gebleken is dat op dat moment de asielprocedure van eiseres in Italië al is afgerond, zodat dan sprake zal zijn van een gezin met een minderjarig kind. In afwachting op de beslissing op het asielverzoek zullen zij dan ook aangewezen zijn op voor hen ook voor die situatie adequate opvang, hetgeen ter zitting door verweerder ook is erkend door te verklaren dat een opvangplek voor eiseres nodig is waar zij met een pasgeboren baby kan verblijven en waar de nodige voorzieningen aanwezig zijn. Verweerders toelichting ter zitting dat alle voorhanden zijnde gegevens over de kwetsbaarheid van eiseres worden uitgewisseld met de Italiaanse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht en dat de Italiaanse autoriteiten in reactie daarop zullen meedelen als geen opvang beschikbaar is, is onvoldoende voor een ander oordeel. Ook de uitspraak van de ABRvS van 17 april 2015, waarnaar verweerder heeft verwezen, geeft geen aanleiding anders te oordelen, nu niet gebleken is van een vergelijkbaar feitencomplex. De voorzieningenrechter wijst hierbij nogmaals op de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS van 26 juni 2015 en 22 juli 2015.
7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder garanties als bedoeld in het arrest Tarakhel zal moeten vragen aan de Italiaanse autoriteiten, in die zin dat eiseres, gelet op haar zwangerschap, zal worden geplaatst in een daartoe adequate opvangvoorziening waar zij in aanloop van de bevalling kan verblijven en waar zij na de bevalling niet gescheiden zal worden van haar kind. Verweerder zal in beroep in de gelegenheid zijn nadere informatie te geven of die garanties zijn afgegeven door de Italiaanse autoriteiten. Al bij deze stand van zaken dient het belang van eiseres bij toewijzing van het verzoek om haar overdracht te beletten totdat op het beroep is beslist, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij de afwijzing van het verzoek.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 10 juli 2015 totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.