Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 25 augustus 2014 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van de IND van 9 juli 2015,
- de brief van de officier van justitie van 18 augustus 2015.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoekster, geboren op [geboortedag] 1946 in [geboorteplaats], Suriname. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Mahabier, heeft verzocht om vast te stellen dat zij het Nederlanderschap bezit. Zij stelt dat zij bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat zij deze niet heeft verloren, ondanks het aannemen van de Surinaamse nationaliteit op 4 november 2008. De verzoekster voert aan dat zij onder de uitzondering van artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) valt, omdat zij op het moment van de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit meerderjarig was en haar hoofdverblijf in Nederland had.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft in deze procedure aangegeven dat zij het verzoek kan toewijzen, en de officier van justitie heeft zich bij dit standpunt aangesloten. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekster en de IND in overweging genomen en vastgesteld dat de verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank concludeert dat de verzoekster door het vrijwillig verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit niet haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren, omdat zij onder de in de RWN genoemde uitzonderingen valt. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en vastgesteld dat de verzoekster vanaf haar geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.