ECLI:NL:RBDHA:2015:11575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
09/842183-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en katten met vrijspraak voor oplichting en onthouden van verzorging aan dieren

Op 7 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en katten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan deze activiteiten zonder de vereiste vergunningen. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van oplichting en het onthouden van verzorging aan dieren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, aangezien de verklaringen van de benadeelden niet overtuigend genoeg waren om de oplichtingsmiddelen te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bewijs was dat de verdachte de nodige verzorging aan de dieren had onthouden, ondanks dat er enkele aandoeningen waren vastgesteld door een dierenarts. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.500 en een voorwaardelijke hechtenis van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen dieren gelast, waarbij de hond aan de verdachte werd teruggegeven en de katten aan de medeverdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer 09/842183-13
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2015.
Verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
Mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam, is wel ter terechtzitting verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging namens verdachte te voeren.
De officier van justitie, mr. S. Sleeswijk-Visser, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van vijfentwintighonderd euro, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis, alsmede tot een hechtenis voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft hij gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage en/of Leidschendam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, een of meerdere persoon/personen heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich, al dan niet onder een andere naam dan verdachtes naam, tegenover die persoon/personen voorgedaan als bonafide (particuliere/niet-bedrijfsmatige) verkoper van (een) kat(ten) en/of
- ( vervolgens) (een) kat(ten) aan die persoon/personen verkocht, althans afgeleverd, die niet voldeed/voldeden aan de verstrekte informatie in de verkoopadvertentie(s) en/of aan mondelinge/anderszins door hem en/of zijn mededader(s) verstrekte informatie (ten aanzien van die kat(ten)), waardoor die personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte van geld, te weten onder andere:
- [benadeelde 1] , op of omstreeks 20 december 2012 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tot afgifte van 140 euro en/of
- [benadeelde 2] , op of omstreeks 16 mei 2013 te Leidschendam, in elk geval in Nederland, tot afgifte van 130 euro;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage en/of Leidschendam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als houder van een of meer dieren, te weten (een) hond(en) en/of kat(ten)/kitten(s), aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, te weten onder andere:
- een kitten/kat op of omstreeks 20 december 2012 te Den Haag, in elk geval in Nederland, verkocht aan [benadeelde 1] , door die kitten/kat onvoldoende eten en/of drinken en/of hygiëne leefomstandigheden en/of hygiënische verzorging en/of medische verzorging te bieden en/of
- een kitten/kat op of omstreeks 8 oktober 2012 te Den Haag, in elk geval in Nederland, verkocht aan [benadeelde 3] , door die kitten/kat onvoldoende lichamelijke en/of medische verzorging te bieden en/of die kitten/kat te vroegtijdig van het moederdier te scheiden en/of
- een of meerdere kat(ten) (van het ras/type Main Coon), op 26 juni 2013 aangetroffen in de woning van verdachte en/of zijn mededader(s), althans in de woning aan de [adres] te Leidschendam, door die kat(ten) onvoldoende (goed) eten en/of drinken en/of ontvlooiingsverzorging en/of (andere) lichamelijke/hygiënische verzorging en/of medische verzorging te bieden en/of
- een hond (type/ras Engelse bulldog, teef, genaamd Molly), op 26 juni 2013 aangetroffen in de woning van verdachte en/of zijn mededader(s), althans in de woning aan de [adres] te Leidschendam, door die hond onvoldoende medische verzorging te bieden;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 juni 2013 te Leidschendam en/of 's-Gravenhage, althans (telkens) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans (telkens) alleen, (telkens) een aantal, althans één of meer kat(ten) en/of hond(en) heeft verkocht en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of in bewaring heeft genomen en/of heeft gefokt ten behoeve van de verkoop en/of aflevering van de nakomelingen, zulks terwijl daarbij (telkens) niet werd voldaan aan het Honden- en
kattenbesluit 1999, aangezien (telkens) in strijd met artikel 3 lid 1 van het Honden- en kattenbesluit 1999, die genoemde activiteiten niet werden verricht in een bij Onze Minister als zodanig aangemelde bedrijfsinrichting, asiel of pension;

De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich preliminair overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnotities op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig, althans partieel nietig dient te worden verklaard en ten aanzien van feit 2 partieel nietig, nu de dagvaarding niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de dagvaarding onvoldoende duidelijk en onvoldoende feitelijk is, zodat uit de tenlastelegging niet blijkt waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding, in samenhang met het onderliggende dossier bezien, voldoende feitelijk en voldoende duidelijk is, zodat verdachte wist tegen welke beschuldigingen hij zich moest verweren. De dagvaarding voldoet daarmee aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en is derhalve geldig. Daarbij neemt de rechtbank voorts in overweging dat namens de verdediging in geen enkel stadium van het geding is aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de aard of reikwijdte van de beschuldiging.

Vrijspraak

Feit 1
Van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake wanneer iemand met het oogmerk om zich (of een ander) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels, een ander beweegt tot afgifte van enig goed waarbij er een causaal verband dient te bestaan tussen de oplichtingsmiddelen en de afgifte van het goed. Voorts is in het kader van de beoordeling van de tenlastelegging van belang dat blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (bijv. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144) de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper nog geen valse hoedanigheid oplevert. Wel kan sprake zijn van een valse hoedanigheid indien naast het zich voordoen als een bonafide verkoper tevens misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon (zie o.a. de conclusie van mr. Vegter bij HR 13 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0806). Van belang is het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer.
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte zich, al dan niet onder een andere naam, tegenover in ieder geval twee personen heeft voorgedaan als bonafide in de zin van niet-bedrijfsmatig verkoper (eerste gedachtestreepje) en vervolgens aan die personen een kat heeft verkocht die niet voldeed aan informatie in de verkoopadvertentie en/of aan de mondeling of anderszins verstrekte informatie (tweede gedachtestreepje). Het is aan de rechtbank om te toetsen of verdachte gebruik heeft gemaakt van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen en of verdachte door toepassing daarvan de in de tenlastelegging genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van geld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[benadeelde 1]
Aangeefster [benadeelde 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op Marktplaats een advertentie voor een kitten tegenkwam en daarom op 19 december 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met de verkoper. In het eerste telefoongesprek vertelde de man aan de telefoon dat de kitten nog niet was ingeënt, omdat de kitten pas achtenhalf week oud was, maar dat de kitten wel was ontwormd en ontvlooid. [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij op het adres Hildebrandstraat 64F in Den Haag naar de kitten is gaan kijken en dat de deur op dit adres werd opengedaan door een blanke man met donkerblond, stekelig haar, tussen de twintig en vijfentwintig jaar oud, met een oorbelletje, een spijkerbroek en leren hoge schoenen. Verder was een blanke, Nederlandse vrouw met donker haar in de woning aanwezig, die het geld voor de kitten heeft aangenomen en vragen over de kitten heeft beantwoord. Tot slot heeft [benadeelde 1] verklaard dat het uiterlijk van de kitten in de woning niet overeenkwam met de afbeeldingen in de advertentie, maar het ras wel.
De rechtbank is van oordeel dat - zo al kan worden bewezen dat de door [benadeelde 1] beschreven man verdachte was en dat deze man betrokken was bij de verkoop van de kitten, zoals de raadsman heeft weersproken - niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [benadeelde 1] bij de aankoop van de kitten is opgelicht. Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat dat - zo verdachte zich ten aanzien van [benadeelde 1] al heeft voorgedaan als particuliere/niet-bedrijfsmatige verkoper - uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper, niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit de verklaring van [benadeelde 1] niet volgt dat de kitten niet was ontwormd en ontvlooid. Voorts volgt uit die verklaring niet dat [benadeelde 1] door de afbeelding bij de advertentie is bewogen tot de aankoop van de kitten - zij heeft de kitten immers in de woning van de verkoper kunnen aanschouwen en is ondanks eventuele verschillen in uiterlijk tot koop overgegaan. Ten aanzien van de leeftijd van de kitten overweegt de rechtbank tot slot dat de advertentie zich niet in het dossier bevindt, zodat niet kan worden nagegaan welke informatie daarin over de leeftijd van de kitten werd verstrekt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte [benadeelde 1] door oplichting heeft bewogen tot afgifte van haar geld, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
[benadeelde 2]
Aangeefster [benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 16 mei 2013 een kitten heeft gekocht bij de personen die wonen aan de [adres] in Leidschendam. De verkoper (de rechtbank begrijpt op grond van herkenning door [benadeelde 2] : verdachte) vertelde dat de kitten was ontvlooid en ontwormd en dat de kitten negen weken oud was. Eén of twee dagen na de aankoop is [benadeelde 2] voor controle naar de dierenarts gegaan, die haar vertelde dat de kitten ongeveer zes weken oud was. Tot slot heeft [benadeelde 2] verklaard dat de dierenarts geen ziekten of gebreken bij de kitten constateerde en dat zij geen aanmerkingen heeft op de wijze van verkoop van de kitten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [benadeelde 2] door verdachte is opgelicht bij de aankoop van haar kitten, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat noch de betreffende advertentie, noch de dierenartsverklaring zich in het dossier bevinden, zodat de door [benadeelde 2] naar voren gebrachte informatie niet kan worden getoetst. In de tweede plaats neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat de informatie dat de kitten negen weken oud was, haar daadwerkelijk heeft bewogen tot de aankoop van de kitten.
Conclusie
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van (een van) de twee in de tenlastelegging genoemde personen. Nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook overigens niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met enig oplichtingsmiddel iemand heeft bewogen tot afgifte van een goed, zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2
Onder feit 2 is verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 juni 2013 de nodige verzorging heeft onthouden aan de kittens van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , alsmede aan vier katten en een hond die zijn aangetroffen in de woning van verdachte.
[benadeelde 1]
Uit het dossier volgt dat [benadeelde 1] vier dagen na aanschaf van de kitten naar de dierenarts is gegaan, omdat de kitten ziek werd. De dierenarts heeft op de patiëntenkaart beschreven dat de kitten licht uitgedroogd was, had gebraakt, niet wilde eten en waterige diarree had. De rechtbank overweegt dat deze beschrijving door de dierenarts slechts een constatering van aandoeningen op het moment van het onderzoek inhoudt. De beschrijving houdt niets in over het ontstaan van deze conditie en met name niet de constatering dat de aandoeningen mede zijn ontstaan als gevolg van het onthouden van zorg, zoals ten laste gelegd. Het enkele feit dat op enig moment aandoeningen zijn geconstateerd, is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de kitten de nodige verzorging heeft onthouden. Nu ook overigens geen informatie in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde verwijt, zal hij daarvan worden vrijgesproken.
[benadeelde 3]
De rechtbank overweegt dat het procesdossier van de rechtbank geen documenten bevatten over de kitten die op 8 oktober 2012 aan [benadeelde 3] zou zijn verkocht, zodat verdachte van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Main Coon-katten en Engelse bulldog
Uit het dossier volgt dat op 26 juni 2013 in de woning van verdachte vier katten van het ras Main Coon, alsmede een Engelse bulldog zijn aangetroffen. De dieren zijn in beslag genomen en onderzocht door een dierenarts, die de conditie van de dieren op dat moment heeft beschreven. De rechtbank overweegt dat de beschrijving door de dierenarts slechts een constatering van aandoeningen van de dieren op het moment van onderzoek inhoudt. De beschrijving houdt niets in over het ontstaan van deze conditie en met name niet de constatering dat de aandoeningen zijn ontstaan als gevolg van het onthouden van zorg, zoals ten laste gelegd. Het enkele feit dat op enig moment aandoeningen zijn geconstateerd, is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de dieren de nodige verzorging heeft onthouden.
Nu ook overigens geen informatie in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte de nodige zorg heeft onthouden en wél informatie waaruit blijkt dat verdachte de dierenarts enkele keren heeft bezocht met de hond - onder andere in verband met de geconstateerde aandoeningen - acht de rechtbank niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Feit 3
Het Honden- en kattenbesluit 1999 (AmvB van 11 januari 1999, Stb. 1999, 36) bevat regels onder meer over de bedrijfsmatige verkoop van honden en katten. Op grond van artikel 2 van het Honden- en kattenbesluit is het verboden honden of katten te verkopen, ten verkoop in voorraad te hebben, af te leveren of in bewaring te nemen, of te fokken ten behoeve van de verkoop of aflevering van de nakomelingen, tenzij degene onder wiens verantwoordelijkheid deze activiteiten worden verricht, aannemelijk maakt dat bij de uitoefening van die activiteiten geen sprake is van bedrijfsmatig handelen. In de Nota van Toelichting bij het Honden- en kattenbesluit 1999 wordt uiteengezet dat onder bedrijfsmatig handelen in het kader van dat besluit moet worden verstaan het in zekere omvang en anders dan incidenteel uitoefenen van activiteiten. Ook wordt een getalsmatige duiding gegeven aan de vraag wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen: als richtsnoer wordt genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij of zij in een aaneengesloten periode van twaalf maanden in totaal meer dan twintig honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden of gefokt.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedrijfsmatig handelen overweegt de rechtbank dat de partner van verdachte, medeverdachte Chantal [belanghebbende] , bij de politie heeft verklaard dat zij samen met verdachte vijftien tot twintig kittens per jaar heeft verkocht. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat buurtonderzoek heeft uitgewezen dat buurtbewoners hebben verklaard dat in de woning van verdachte en zijn partner sinds een aantal jaren veel aanloop was van mensen die katten kwamen kopen. Uit de verklaringen volgt dat deze aanloop om de zes tot zeven weken plaatsvond en dat in zo’n periode vier tot vijf keer per dag mensen voor de deur stonden. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat uit onderzoek is gebleken dat het IP-adres dat aan de computer van verdachte toebehoort zeer frequent is gebruikt voor het plaatsen van advertenties voor katten op Marktplaats.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vastgestelde handelsactiviteiten van verdachte het particuliere karakter ver te boven zijn gegaan, zodat sprake is van het bedrijfsmatig houden en verkopen van katten en van een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder a van het Honden- en kattenbesluit 1999. Nu uit het dossier volgt dat verdachte en zijn partner de inrichting niet hebben aangemeld bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat hij:
in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 juni 2013 te Leidschendam telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens een aantal katten heeft verkocht en ten verkoop in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd en in bewaring heeft genomen, zulks terwijl daarbij telkens niet werd voldaan aan het Honden- en kattenbesluit 1999, aangezien telkens in strijd met artikel 3 lid 1 van het Honden- en kattenbesluit 1999, die genoemde activiteiten niet werden verricht in een bij Onze Minister als zodanig aangemelde bedrijfsinrichting, asiel of pension.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het bedrijfsmatig houden en verkopen van katten, terwijl hij zijn inrichting niet heeft aangemeld bij Onze Minister. Door het niet melden van de inrichting is deze minder zichtbaar geweest voor toezichthoudende instanties. Hierdoor heeft verdachte de geldende regelgeving gemakkelijker kunnen omzeilen, waardoor situaties konden ontstaan die slecht waren voor de leefomstandigheden van de dieren en ongewenst waren voor de kopers van de katten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2015, waaruit volgt dat niet hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies dat op 18 september 2015 door Stichting Reclassering Nederland over verdachte is opgesteld. Hieruit komt naar voren dat verdachte problemen ondervindt op het gebied van zijn (psychische en fysieke) gezondheid. Voor het overige ondervindt verdachte weinig problemen op de onderzochte leefgebieden. Gelet op de ontkenning van verdachte heeft de reclassering zich onthouden van advies over de op te leggen sanctie.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak, nu het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 26 juni 2013, de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er heden, 7 oktober 2015, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp. De rechtbank zal teruggave aan de rechthebbende, te weten [belanghebbende] , gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- 1, 2 en 3 van het Honden- en Kattenbesluit 1999.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:

een geldboete van € 1.500,00 (VIJFTIENHONDERD EURO);

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van
25dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:

hechtenis voor de duur van 2 (TWEE) WEKEN;

bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Hond, Bulldog Engels;
gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [belanghebbende] , van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: 4.00 STK Kat, Main Coon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2015.