ECLI:NL:RBDHA:2015:11574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
09/842182-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en katten met vrijspraak voor oplichting en onthouden van verzorging aan dieren

Op 7 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en katten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan deze activiteiten zonder de vereiste vergunningen. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldigingen van oplichting en het onthouden van verzorging aan de dieren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich had voorgedaan als een bonafide verkoper en dat de kopers niet voldoende waren misleid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.500 en een voorwaardelijke hechtenis van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De uitspraak benadrukt de noodzaak van vergunningen voor bedrijfsmatige dierenhandel en de verantwoordelijkheden van verkopers in deze sector.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/842182-13
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2015.
Verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
Mr. N. Tanoglu, advocaat te Den Haag, is wel ter terechtzitting verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging namens verdachte te voeren.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd, te weten [benadeelde 1] .
De officier van justitie, mr. S. Sleeswijk-Visser, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van vijfentwintighonderd euro, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis, alsmede tot een hechtenis voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
zij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meerdere persoon/personen heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich, al dan niet onder een andere naam dan verdachtes naam, tegenover die persoon/personen voorgedaan als bonafide (particuliere/niet-bedrijfsmatige) verkoper van (een) hond(en) en/of
- ( vervolgens) (een) hond(en) aan die persoon/personen verkocht, althans afgeleverd, die niet voldeed/voldeden aan de verstrekte informatie in de verkoopadvertentie(s) en/of aan de mondelinge/anderszins door haar en/of haar mededader(s) verstrekte informatie (ten aanzien van die hond(en)), waardoor die personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte van geld, te weten onder andere:
- [benadeelde 1] , op of omstreeks 16 mei 2013 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tot afgifte van 250 euro en/of
- [benadeelde 2] , op of omstreeks 27 november 2012 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tot afgifte van 275 euro en/of
- [benadeelde 3] , op of omstreeks 23 april 2013 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tot afgifte van 350 euro;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, als houder van een of meer dier(en), te weten (een) hond(en)/pup(s) en/of konijn(en), aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, te weten onder andere:
- een hond/pup 27 november 2012 te Den Haag verkocht aan [benadeelde 2] , door die hond/pup een onvoldoende hygiënische leefomgeving en/of hygiënische verzorging en/of medische verzorging te bieden en/of
- een hond/pup op of omstreeks 23 april 2013 te Den Haag verkocht aan [benadeelde 3] , door die hond/pup niet, althans onvoldoende te laten ontwormen en/of inenten en/of onvoldoende andere medische zorg en/of onvoldoende hygiënische leefomgeving te bieden en/of
- twee, althans een of meerdere konijn(en) aangetroffen op/nabij een campingplaats gehuurd door/in gebruik bij verdachte en/of zijn mededader(s), door die konijnen onvoldoende eten en/of drinken te geven;
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage, althans (telkens) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans (telkens) alleen, (telkens) een aantal, althans één of meer hond(en) heeft verkocht en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of in bewaring heeft genomen en/of heeft gefokt ten behoeve van de verkoop en/of aflevering van de nakomelingen, zulks terwijl daarbij (telkens) niet werd voldaan aan het Honden- en kattenbesluit 1999, aangezien (telkens) in strijd met artikel 3 lid 1 van het Honden- en kattenbesluit 1999, die genoemde activiteiten niet werden verricht in een bij Onze Minister als zodanig aangemelde bedrijfsinrichting, asiel of pension;

De geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig haar pleitnotities preliminair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 3 nietig dient te worden verklaard en ten aanzien van feit 2 nietig, althans partieel nietig, nu de dagvaarding niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de dagvaarding in de eerste plaats onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig is, en in de tweede plaats onvoldoende feitelijk, zodat uit de tenlastelegging niet blijkt waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding, in samenhang met het onderliggende dossier bezien, ten aanzien van alle drie de feiten voldoende feitelijk, voldoende duidelijk en niet innerlijk tegenstrijdig is, zodat verdachte wist tegen welke beschuldigingen zij zich moest verweren. De dagvaarding voldoet daarmee aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en is derhalve geldig. Daarbij neemt de rechtbank voorts in overweging dat namens de verdediging in geen enkel eerder stadium van het geding is aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de aard of reikwijdte van de beschuldiging.

Vrijspraak

Feit 1
Van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake wanneer iemand met het oogmerk om zich (of een ander) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels, een ander beweegt tot afgifte van enig goed waarbij er een causaal verband dient te bestaan tussen de oplichtingsmiddelen en de afgifte van het goed. Voorts is in het kader van de beoordeling van de tenlastelegging van belang dat blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (bijv. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144) de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper nog geen valse hoedanigheid oplevert. Wel kan sprake zijn van een valse hoedanigheid indien naast het zich voordoen als een bonafide verkoper tevens misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon (zie o.a. de conclusie van mr. Vegter bij HR 13 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0806). Van belang is het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer.
Onder feit 1 is kort gezegd ten laste gelegd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting door zich in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide particuliere verkoper van honden (puppies) en (vervolgens) in strijd met de waarheid bepaalde verkoopinformatie te verschaffen waardoor de kopers werden bewogen tot de aanschaf van een pup. Het is aan de rechtbank om te toetsen of verdachte gebruik heeft gemaakt van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen en of verdachte door toepassing daarvan de in de tenlastelegging genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van geld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[benadeelde 1]
Aangeefster [benadeelde 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 16 mei 2013 op de website van Marktplaats een advertentie zag voor een boomerpup die qua uiterlijk aan al haar wensen voldeed en dat zij daarom diezelfde dag contact opnam met de verkoper van de pup. Zij heeft verklaard dat zij die avond de pup kon bekijken in een woning in de Hildebrandstraat in Den Haag en dat een vrouw in de woning aanwezig was (de rechtbank begrijpt op grond van het opgegeven signalement: verdachte), die de verkoop afwikkelde. Ze heeft verklaard dat in de advertentie stond dat de pup in huiselijke kring was opgegroeid en dat haar ook in de woning werd verteld dat de pup uit een gezin in Brabant met kinderen en honden kwam. Voorts heeft ze verklaard dat de pup die ze in de woning aantrof niet overeenkwam met de pup die in de advertentie was afgebeeld.
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat - zo verdachte zich ten aanzien van [benadeelde 1] al heeft voorgedaan als particuliere/niet-bedrijfsmatige verkoper - uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper, niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr.
Ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de mededeling dat de pup is opgegroeid in een gezin in Brabant met kinderen en honden, in strijd was met de waarheid. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [benadeelde 1] volgt dat het plaatsen van een onjuiste afbeelding niet daadwerkelijk van invloed is geweest op haar beslissing om over te gaan tot afgifte van geld. Zij heeft immers de pup in de woning van verdachte kunnen aanschouwen en is ondanks eventuele verschillen in uiterlijk tot koop overgegaan.
Anders dan officier van justitie is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft opgelicht zoals bedoeld in art. 326 Sr, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
[benadeelde 2]
Aangeefster [benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 27 november 2012 een advertentie van een hondje tegenkwam op de website van Marktplaats en dat zij direct bij de verkoper mocht langskomen om het hondje te bekijken. In de woning van de verkoper aan de [adres] in Den Haag werd [benadeelde 2] te woord gestaan door een oudere vrouw (de rechtbank begrijpt op grond van het opgegeven signalement: verdachte), die ook het geld voor de pup van [benadeelde 2] aannam. [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij zich thuis realiseerde dat de door haar gekochte pup niet leek op de pup in de advertentie, omdat haar pup een kruising tussen een Yorkshire Terrier en een teckel was, terwijl op de foto in de advertentie een Yorkshire Terrier stond.
Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank hetzelfde als hierboven ten aanzien van aangeefster [benadeelde 1] . Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [benadeelde 2] volgt dat zij zich niet zozeer heeft laten bewegen tot afgifte van geld door hetgeen verdachte haar heeft verteld omtrent de hond. De rechtbank overweegt voorts dat de advertentie zich niet in het dossier bevindt, zodat niet kan worden nagegaan welke informatie daarin werd verstrekt over het ras van de hond en dat de verklaring van [benadeelde 2] wordt weersproken door [dierenarts] , die de hond in haar verklaring tegenover de politie en op de patiëntenkaart heeft omschreven als een Yorkshire Terrier. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte een hond heeft verkocht die niet voldeed aan informatie in de verkoopadvertentie en/of aan de mondeling of anderszins verstrekte informatie. Ook ten aanzien van aangeefster [benadeelde 2] dient verdachte te worden vrijgesproken.
[benadeelde 3]
Aangeefster [benadeelde 3] heeft bij de politie verklaard dat zij op Marktplaats een advertentie voor een Pommeriaanse pup tegenkwam, die zou zijn ontwormd, ingeënt, ontvlooid en gechipt. [benadeelde 3] is naar de woning van de verkoper aan de [adres] in Den Haag gegaan en heeft daar de pup bekeken en geld betaald aan een vrouw die in de woning aanwezig was (de rechtbank begrijpt op grond van de herkenning door [benadeelde 3] : verdachte). [benadeelde 3] heeft verklaard dat de pup, die volgens de verkoper gezond was, de dag na de aankoop ziek werd en bovendien niet was gechipt en mogelijk niet was ingeënt. Tot slot heeft [benadeelde 3] verklaard dat de pup in de advertentie en door de verkoper werd aangeboden als Pommeriaanse pup, maar dat de dierenarts later betwijfelde of dat wel zo was. [benadeelde 3] zou het hondje niet hebben gekocht als de verkoper zou hebben gezegd dat het geen Pommeriaanse pup was.
Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank hetzelfde als hierboven ten aanzien van aangeefster [benadeelde 1] . Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat de advertentie zich niet in het dossier bevindt, zodat niet kan worden nagegaan welke informatie daarin werd verstrekt over de hond. Bovendien wordt de verklaring van [benadeelde 3] , dat de pup geen Pommeriaan bleek te zijn, weersproken door dierenarts A. de Haas, die de pup op de patiëntenkaart heeft beschreven als een Dwergkees, zijnde een andere benaming voor een Pommeriaan.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte [benadeelde 3] door oplichting heeft bewogen tot afgifte van geld, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van (een van) de drie in de tenlastelegging genoemde personen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De tenlastelegging houdt in dat verdachte wordt verweten dat zij zich heeft voorgedaan als particulier die privé een nest puppies had en deze via Marktplaats te koop heeft aangeboden terwijl zij in werkelijkheid een bedrijfsmatig en illegale handelaarster zou zijn. Uit de aangiften blijkt weliswaar dat verdachte steeds minstgenomen de schijn heeft gewekt particulier verkoopster te zijn door de puppies vanuit haar woning te verkopen, uit de aangiften blijkt echter niet dat verdachte buiten die opgewekte schijn extra informatie heeft verschaft aan de kopers om ze te misleiden. In omstandigheden als de onderhavige heeft ook de koper een onderzoeksplicht. Nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook overigens niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting als bedoeld in art. 326 Sr zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Onder feit 2 is verdachte ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 november 2012 tot en met 26 juni 2013 de nodige verzorging heeft onthouden aan de honden gekocht door [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , alsmede aan twee konijnen die zijn aangetroffen op de campingplaats van verdachte.
[benadeelde 2]
Uit het dossier volgt dat [benadeelde 2] meer dan twee weken na aanschaf van de hond naar de dierenarts is gegaan, omdat de hond ziek werd. De dierenarts heeft op de patiëntenkaart van de hond beschreven dat de hond aan beide oren oorontsteking met gisten had en dat zij de darmparasiet Giardia bij zich droeg. In haar verklaring bij de politie heeft de dierenarts naar voren gebracht dat lastig is te zeggen wanneer de aangetroffen toestand is ontstaan, omdat de parasiet zeer besmettelijk is en ontworming van een pup deze parasiet niet tegengaat. Hygiëne is dan ook geen garantie dat een pup de parasiet niet overgedragen krijgt, aldus de dierenarts. Op de vraag of de gezondheid en/of het welzijn van het dier is benadeeld heeft de dierenarts geantwoord dat niet te kunnen beoordelen.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de beschrijving door de dierenarts slechts een constatering van aandoeningen op het moment van het onderzoek inhoudt. De beschrijving houdt niets in over het ontstaan van deze conditie en met name niet de constatering dat de aandoening (mede) is ontstaan als gevolg van het onthouden van zorg, zoals ten laste gelegd. Het enkele feit dat op enig moment aandoeningen zijn geconstateerd, is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de pup de nodige verzorging heeft onthouden. Nu ook overigens geen informatie in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde verwijt, zal zij daarvan worden vrijgesproken.
[benadeelde 3]
Verdachte wordt verweten dat zij de hond van [benadeelde 3] niet heeft laten ontwormen en inenten, alsmede dat zij de hond onvoldoende andere medische zorg en een onvoldoende hygiënische leefomgeving heeft geboden.
[benadeelde 3] heeft verklaard dat zij de dag van aankoop naar de dierenarts is gegaan, omdat de pup ziek werd. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat uit de patiëntenkaart van de hond weliswaar volgt dat de dierenarts de hond ontwormingsmiddel heeft toegediend, maar dat uit de patiëntenkaart niet volgt dat de hond niet eerder was ontwormd. Ten aanzien van het onthouden van inentingen overweegt de rechtbank dat [benadeelde 3] bij aankoop van de hond geen dierenpaspoort van verdachte heeft meegekregen, maar enkel lege flesjes van vermoedelijk entvloeistof. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid - hoewel ongebruikelijk - onvoldoende om vast te stellen dat de hond daadwerkelijk niet was ingeënt. De rechtbank wijst er daarbij op dat uit de verklaring van dierenarts Egberink volgt dat een hond ondanks vaccinatie alsnog ziek kan worden, alsmede dat uit de patiëntenkaart volgt dat de hond weliswaar ziek was, maar dat de ziekte vanzelf is overgegaan en niet duidelijk is of de ziekte voortkwam uit een voerswissel. Het enkele feit dat op het moment van onderzoek ziekte is geconstateerd, is onvoldoende om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de nodige medische verzorging aan de pup heeft onthouden. Ten aanzien van de ten laste gelegde onhygiënische leefomgeving overweegt de rechtbank dat [benadeelde 3] heeft verklaard dat het in de woning van de verkoper heel netjes was en dat ook overigens niet is gebleken van een onhygiënische leefomgeving.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde verwijt, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Konijnen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de nodige verzorging heeft onthouden aan de onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde konijnen, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het haar onder 2 tenlastegelegde.

Bewijsoverweging

Feit 3
Het Honden- en kattenbesluit 1999 (AMVB van 11 januari 1999, Stb. 1999, 36) bevat regels onder meer over de bedrijfsmatige verkoop van honden en katten. Op grond van artikel 2 van het Honden- en kattenbesluit is het verboden honden of katten te verkopen, ten verkoop in voorraad te hebben, af te leveren of in bewaring te nemen, of te fokken ten behoeve van de verkoop of aflevering van de nakomelingen, tenzij degene onder wiens verantwoordelijkheid deze activiteiten worden verricht, aannemelijk maakt dat bij de uitoefening van die activiteiten geen sprake is van bedrijfsmatig handelen. In de Nota van Toelichting bij het Honden- en kattenbesluit 1999 wordt uiteengezet dat onder bedrijfsmatig handelen in het kader van dat besluit moet worden verstaan het in zekere omvang en anders dan incidenteel uitoefenen van activiteiten. Ook wordt een getalsmatige duiding gegeven aan de vraag wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen: als richtsnoer wordt genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij of zij in een aaneengesloten periode van twaalf maanden in totaal meer dan twintig honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden of gefokt.
Ter beantwoording van de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedrijfsmatig handelen overweegt de rechtbank dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat zij vijftien tot zeventien hondjes per half jaar verkocht. Ze heeft verklaard dat zij de handelsactiviteiten samen met haar (inmiddels overleden) ex-partner verrichtte en dat de dieren meestal vanuit haar woning aan de [adres] in Den Haag werden aangeboden. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat zich in het dossier veel verklaringen van getuigen en aangevers bevinden, waaruit ook naar voren komt dat verdachte en haar ex-partner betrokken waren bij de handel in pups. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat uit onderzoek is gebleken dat het IP-adres dat aan de computer van verdachte toebehoort zeer frequent is gebruikt voor het plaatsen van advertenties voor honden op Marktplaats. Het verweer van de raadsvrouw, dat het aangetroffen aantal advertenties wordt gekleurd door dubbeltellingen, kan niet afdoen aan het feit dat er door verdachte en haar ex-partner op zeer grote schaal advertenties zijn geplaatst op Marktplaats.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vastgestelde handelsactiviteiten van verdachte het particuliere karakter ver te boven zijn gegaan, zodat sprake is van het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en van een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder a van het Honden- en kattenbesluit 1999. Nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte of haar ex-partner de inrichting heeft aangemeld bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat zij:
in de periode van 1 september 2009 tot en met 26 juni 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een aantal honden heeft verkocht en ten verkoop in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd en in bewaring heeft genomen, zulks terwijl daarbij telkens niet werd voldaan aan het Honden- en kattenbesluit 1999, aangezien telkens in strijd met artikel 3 lid 1 van het Honden- en kattenbesluit 1999, die genoemde activiteiten niet werden verricht in een bij Onze Minister als zodanig aangemelde bedrijfsinrichting, asiel of pension.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden, terwijl zij haar inrichting niet heeft aangemeld bij Onze Minister. Door het niet melden van de inrichting is deze minder zichtbaar geweest voor toezichthoudende instanties. Hierdoor heeft verdachte de geldende regelgeving gemakkelijker kunnen omzeilen, waardoor situaties konden ontstaan die slecht waren voor de leefomstandigheden van de dieren en ongewenst waren voor de kopers van de pups.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2015, waaruit volgt dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies dat op 15 augustus 2015 door Stichting Reclassering Nederland over verdachte is opgesteld. Hieruit komt naar voren dat verdachte weinig problemen ondervindt op de onderzochte leefgebieden en dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert de rechtbank daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen met een voorwaardelijk strafdeel, zonder bijzondere voorwaarden.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak, nu het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 26 juni 2013, de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er heden, 7 oktober 2015, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.

De vordering van de benadeelde partij.

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 417,69.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van feit 1, waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
  • 1, 2 en 3 van het Honden- en Kattenbesluit 1999.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:

een geldboete van € 1.500,00 (VIJFTIENHONDERD EURO);

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van
25dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:

hechtenis voor de duur van 2 (TWEE) WEKEN;

bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten: 1.00 STK Scooter [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2015.