ECLI:NL:RBDHA:2015:11520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
AWB 15/15936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Afghaanse vreemdeling in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Afghaanse vreemdeling, eiser, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, was opgelegd op 8 juli 2015. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 september 2015 heeft verweerder toegelicht dat er zicht op uitzetting naar Afghanistan bestaat, mede naar aanleiding van eerdere uitzettingen in mei en juli 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Afghanistan is. Verweerder heeft ook aangegeven dat er gesprekken gaande zijn met de Afghaanse autoriteiten over een Memorandum of Understanding, maar dat de uitkomst hiervan nog onbekend is.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overweegt dat, hoewel de laatste uitzetting naar Afghanistan op 6 juli 2015 heeft plaatsgevonden, er voldoende aanwijzingen zijn dat er opnieuw uitzettingen mogelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/15936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2015 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1972] van gestelde Afghaanse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: drs. J.M.C. Vissers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 juli 2015 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 juli 2015 (AWB 15/13404) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De laatste geslaagde uitzetting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015, dat is meer dan zes maanden geleden. Onduidelijk is of de laissez-passeraanvraag van eiser in behandeling is genomen en hoe lang het zal duren voordat het verzoek inhoudelijk zal zijn beoordeeld.
4. Verweerder heeft ter zitting verklaard over de huidige stand van zaken met betrekking tot uitzettingen naar Afghanistan. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1554) geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Afghanistan bestaat. Verweerder heeft thans ter zitting toegelicht dat op 2, 3 en 4 mei 2015 Afghanen zijn uitgezet naar Afghanistan. Half juni stond er een uitzetting gepland waarvan voor verweerder thans onbekend is of deze is doorgegaan. De laatste uitzetting naar Afghanistan heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Verweerder heeft verklaard dat binnenkort weer een aantal Afghaanse vreemdelingen zal worden uitgezet. Verder heeft verweerder toegelicht dat er gesprekken gaande zijn met de Afghaanse autoriteiten over het Memorandum of Understanding. Over de uitkomst van deze gesprekken is nog niets bekend. Intussen gaat de bestaande werkwijze van verweerder door. Met enige regelmaat wordt de Afghaanse nationaliteit van Afghaanse vreemdelingen vastgesteld, in sommige gevallen ook zonder de aanwezigheid van documenten. De doorlooptijden heeft verweerder thans niet paraat maar verweerder stelt dat deze niet onredelijk lang zijn. Als de Afghaanse nationaliteit van de vreemdeling is vastgesteld, wordt een Kabul-check uitgevoerd en is de mogelijkheid aanwezig dat de vreemdeling na vier weken kan vertrekken op basis van een EU-staat.
5. Met betrekking tot de laissez-passeraanvraag van eiser blijkt uit de verstrekte voortgangsgegevens en het verhandelde ter zitting dat het onderzoek bij de Afghaanse autoriteiten loopt. Verweerder rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten, laatstelijk op 20 augustus 2015. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat op 18 september 2015 een presentatie in persoon gepland staat bij de Afghaanse autoriteiten. Gelet op de uitzetting naar Afghanistan die 6 juli 2015 heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat verweerder thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er nog uitzettingen naar Afghanistan mogelijk zijn. Gelet op het voorgaande en de geplande presentatie in persoon van eiser bij de Afghaanse autoriteiten is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat.
6. Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.