In deze zaak gaat het om de aanslag erfbelasting die is opgelegd aan eiser na het overlijden van zijn moeder op 9 december 2013. Eiser en zijn zus zijn de enige erfgenamen van de nalatenschap, die onder andere 50% van de aandelen in een besloten vennootschap (BV) omvat. Eiser heeft zijn aandelen in de BV op 31 maart 2014 om niet overgedragen aan zijn zus. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst terecht 50% van de aandelen in de BV heeft gerekend tot de belaste verkrijging van eiser. Eiser had verzocht om toepassing van de vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), maar dit verzoek is afgewezen omdat hij niet voldoet aan het voortzettingsvereiste. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.
Het procesverloop begon met de aanslag erfbelasting die aan eiser was opgelegd, waarop hij bezwaar maakte. De Belastingdienst heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanslag verminderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 mei 2015 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de waarde van de nalatenschap en de WOZ-waarde van de woning.
De rechtbank concludeert dat de aanslag erfbelasting correct is opgelegd en dat de bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de economische eigendom van de aandelen heeft gehad, en de rechtbank wijst erop dat de belastingheffing plaatsvindt op het moment van overlijden, ongeacht latere overdrachten. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten toegewezen.