Overwegingen
1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2. Eiseres heeft in 2009 voor de kinderopvang gebruik gemaakt van de diensten van gastouderbureau [naam 1] en [naam 2] en van het kinderdagverblijf [naam 3] .
3. Op 21 september 2007 heeft eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2007 ingediend. Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
4. Bij beschikking met dagtekening 5 december 2008 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend over het berekeningsjaar 2009 van € 10.157.
5. Bij beschikking van 12 juni 2009 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 gewijzigd in € 12.145.
6. Met dagtekening 31 augustus 2010 heeft verweerder eiseres verzocht een overzicht van de door haar daadwerkelijk gemaakte opvangkosten en jaaropgaven op te sturen. Op
14 september 2010 heeft eiseres hierop gereageerd.
7. Op 25 september 2013 heeft verweerder eiseres verzocht om overzichten van alle financiële transacties met betrekking tot de kinderopvang via gastouderbureau [naam 1] en de overeenkomst met [naam 1] op te sturen.
8. Op 26 september 2013 heeft eiseres het ingevulde antwoordformulier, een jaaropgave van [naam 1] 2009, bankrekeningafschriften en een overeenkomst opgestuurd.
9. Bij beschikking van 22 februari 2014 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 gewijzigd in € 6.922 en het onverschuldigd betaalde voorschot van € 5.223 van eiseres teruggevorderd.
10. Met dagtekening 4 maart 2014 heeft eiseres tegen de herzieningsbeschikking bezwaar ingediend.
11. Op 11 maart 2014 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag voor 2009 definitief vastgesteld op € 7.027.
12. Met dagtekening 29 april 2014 heeft verweerder eiseres verzocht om een contract met [naam 2] en betaalbewijzen te overleggen waaruit blijkt dat de kosten voor gastouderopvang via [naam 1] en [naam 2] conform de jaaropgave zijn voldaan.
13. Op 9 mei 2014 heeft eiseres het ingevulde antwoordformulier, bankrekeningafschriften en een brief van [naam 2] opgestuurd.
14. Met dagtekening 10 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot de kinderopvang bij de [naam 3] gegrond verklaard en het bezwaar met betrekking tot de gastouderopvang via [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard.
15. Met dagtekening 25 juni 2014 heeft verweerder de definitieve toekenning kinderopvang 2009 herzien en vastgesteld op € 7.276. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen deze herziene beslissing.
16. In geschil is of verweerder terecht de kinderopvangtoerslag 2009 heeft herzien en nader vastgesteld op € 7.276. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag 2009 voor de opvang via het gastouderbureau [naam 1] en via het gastouderbureau [naam 2] omdat er geen schriftelijke overeenkomsten zijn overgelegd en er onvoldoende is aangetoond dat eiseres de volledige kosten voor kinderopvang heeft betaald.
17. Eiseres neemt het standpunt in dat het voorschot kinderopvangtoeslag ten onrechte verminderd is omdat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Daarnaast is zij van mening dat verweerder de beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
18. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres geen recht op kinderopvangtoeslag 2009 heeft omdat eiseres geen overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau heeft overgelegd. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat ze kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt. Verweerder acht voorts het motiveringsbeginsel niet geschonden.
Beoordeling van het geschil
19. Artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) luidt voor zover van belang:
“Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.”
20. Uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wko) volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten (zie ABRvS, 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833). 21. Naar het oordeel van de rechtbank dient de term ‘te betalen kosten’, zoals opgenomen in artikel 5 van de Wko, te worden opgevat als ‘daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast’. De kinderopvangtoeslag is immers een tegemoetkoming in de kosten, hetgeen betekent dat een deel van de kosten door de belanghebbende zelf moet worden gedragen (de eigen bijdrage). Het is de verantwoordelijkheid van eiseres, als ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden (zie ABRvS 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5927). 22. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat eiseres had verklaard dat zij alle betalingen giraal had verricht, maar door fraude haar rekening had moeten leeghalen, als gevolg waarvan zij thans in bewijsnood verkeerde met betrekking tot de afschriften waar haar ex-partner wel de beschikking over had. Ook was er sprake van dat de gemeente haar eigen bijdrage had betaald. Desgevraagd heeft zij na de heropening alleen een schriftelijke verklaring overgelegd van de gastouder waarin staat dat er bedragen contant zijn betaald. Een specificatie of nadere onderbouwing van deze betalingen ontbreekt. De bijdrage van de gemeente is aan het kinderdagverblijf [naam 3] overgemaakt.
23. Volgens de jaaropgaven bedroegen de totale kosten over 2009 voor de gastouderopvang€ 6.142,70. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften volgt dat zij slechts een bedrag van € 4.771,55 aan opvangkosten en bemiddelingskosten heeft betaald. Eiseres heeft geen kwitanties en bewijzen van geldopnames overgelegd ter onderbouwing van de verklaring van mevrouw [gastouder] (de gastouder) dat eiseres tevens contante betalingen heeft gedaan. Daarmee heeft eiseres niet heeft aangetoond dat zij de totale opvangkosten heeft betaald. Verweerder heeft dan ook om die reden terecht net voorschot kunnen herzien en de definitieve toekenning voor het berekeningsjaar 2009 op een lager bedrag vastgesteld (vergelijk ABRvS 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6772). 24. Van schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake nu de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank ingaat op de door eiseres aangevoerde gronden van bezwaar.
25. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.