3.1.Volgens paragraaf C2/6.2.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn dat de vreemdeling één van de strafbare feiten genoemd in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. Indien verweerder ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Verweerder onderzoekt of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (‘knowing participation’) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’).
Bewijslast en verantwoordelijkheid
Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in de situatie dat de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Van ‘personal participation’ is onder meer sprake wanneer de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. Verweerder concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
• de bijdrage heeft een effect gehad op het begaan van een misdrijf, en
• het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
4. Gelet op het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod met rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, heeft eiser zolang het inreisverbod voortduurt geen belang bij beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank volgt hierin de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) en van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:638). Belang bij toetsing in rechte van het besluit tot afwijzing van de verblijfsaanvraag is eerst aan de orde, indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt vernietigd. De rechtbank zal daarom eerst het inreisverbod toetsen. 5. Verweerder heeft toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag gebaseerd op eisers werkzaamheden voor het Centrum voor Studie en Wetenschappelijk onderzoek (Centre d’Etudes et de Recherches Scientifiques, hierna CERS) in de periode van begin 2011 tot zijn vlucht op 26 januari 2013. Eiser is sinds november 1984 werkzaam voor CERS en is begin 2011 op afdeling 450 geplaatst. Verweerder stelt dat eiser actief betrokken is bij een afdeling die te maken had met de productie en opslag van onconventionele wapens (WMD). CERS is een gesanctioneerde instelling en - onder andere - verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het vervoer van het Syrisch chemisch wapenarsenaal. Uit openbare bronnen blijkt dat CERS sinds 1973 betrekkingen heeft met het Syrische leger. Het Syrische leger treedt hard op tegen zowel de strijdende partijen als tegen de burgerbevolking. Sinds 2012 wordt melding gemaakt van het gebruik van chemische wapens door het Syrische leger. Verweerder heeft in dat kader onder meer verwezen naar de “Timeline of Syrian Chemical Weapons Activity 2012-2015” (https://www.armscontrol.org/factsheets/Timeline-of-Syrian-Chemical-Weapons-Activity). Uit dat artikel volgt dat medio 2012 bekend is geworden dat Syrië chemische wapens voorhanden heeft, dat Obama Syrië heeft gewaarschuwd en die chemische wapens voor het eerst zouden zijn ingezet op de stad Homs op 23 december 2012. Ook in 2013 en 2014 zouden chemische wapens door het Syrische leger zijn ingezet. Eiser wordt door verweerder in verband gebracht met aanvallen op de burgerbevolking met chemische wapens vanaf oktober 2012. Door zijn werkzaamheden voor CERS, door alle benodigde goederen te bestellen voor diverse afdelingen binnen CERS die betrokken zijn bij de ontwikkeling, productie en opslag van WMD, heeft eiser een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze misdrijven, aldus verweerder.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat chemische wapens zijn ingezet in het conflict in Syrië tegen de burgerbevolking. Evenmin is in geschil dat de inzet van chemische wapens in verband moet worden gebracht met het opzettelijk doden, het opzettelijk veroorzaken van ernstig lijden, zwaar lichamelijk letsel of ernstige schade aan de gezondheid en het opzettelijk aanvallen van de burgerbevolking als zodanig of individuele burgers die niet rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen, misdrijven zijn als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte concludeert dat sprake is van ‘knowing participation’. Eiser was werkzaam bij een openbare afdeling van CERS en niet bij een geheime militaire afdeling van CERS. Eiser diende als budgethouder te beoordelen of een geplaatste order binnen het budget paste, budgettair kon worden verantwoord en hij moest toezien op naleving van formele regels terzake de aanschaf van goederen. Eiser had geen weet van de activiteiten van de geheime afdelingen van CERS. Eiser had geen enkele wetenschap dat de goederen gebruikt werden voor de ontwikkeling en productie van chemische wapens, dat ontdekte eiser pas na vertrek uit Syrië.