In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Ghanese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een artikel 9-document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van een duurzame relatie met haar referent. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres op 4 september 2014 als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat de eerder afgewezen aanvraag en de daaropvolgende procedures niet hadden geleid tot nieuwe inzichten die de afwijzing konden onderbouwen. Eiseres had geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere uitspraken, waardoor de rechtbank oordeelde dat de nationale procedureregels van toepassing waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast niet onredelijk hoog was en dat verweerder niet verplicht was om een hoorzitting te houden, gezien de omstandigheden van de zaak.