ECLI:NL:RBDHA:2015:10691
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de situatie in Hongarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2015, werd het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag behandeld. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had op 19 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 6 augustus 2015 niet in behandeling werd genomen. Eiseres stelde dat de situatie in Hongarije, waar zij asiel had aangevraagd, zodanig was verslechterd dat overdracht aan Hongarije een schending van artikel 3 van het EVRM zou betekenen. De rechtbank overwoog dat, hoewel er recente rapporten waren die wezen op tekortkomingen in de opvang en juridische bijstand in Hongarije, eiseres niet had aangetoond dat de situatie daar zodanig was verslechterd dat er sprake was van stelselmatige tekortkomingen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Hongarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, en dat de aanvraag niet ten onrechte niet in behandeling was genomen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.