ECLI:NL:RVS:2014:3588

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
201404227/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 14 mei 2014 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 4 april 2014 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling bij overdracht aan Hongarije geen reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de situatie in Hongarije onderzocht, met name de detentiepraktijken en de asielprocedure. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de Hongaarse asielprocedure, er geen systematische tekortkomingen zijn die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden opleveren. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die bevestigen dat de vreemdeling bij terugkeer naar Hongarije niet in een situatie zal komen die in strijd is met zijn mensenrechten.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing is genomen op 24 september 2014, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de griffier de uitspraak heeft vastgelegd.

Uitspraak

201404227/1/V3.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 mei 2014 in zaken nrs. 14/8517 en 14/8521 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling, gelet op het detentieregime in Hongarije, bij overdracht aan dat land geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe betoogt hij dat uit de door de vreemdeling ingebrachte informatie niet kan worden afgeleid dat, indien de vreemdeling na overdracht aan Hongarije in detentie terecht zou komen, hij daardoor een risico als vorenbedoeld loopt.
2. De vreemdeling heeft op 27 februari 2014 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Hongarije op grond van Verordening (EG) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013 L 180/31) verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
3. De vreemdeling heeft in het kader van zijn aanvraag naar de volgende stukken verwezen:
1. het rapport "Hungary as a country of asylum; Observations on the situation of asylum seekers and refugees in Hungary" van de UNHCR van april 2012;
2. het rapport "UNHCR observations on Hungary and Serbia as countries of asylum" van de UNHCR van oktober 2012;
3. het rapport "Dublin II Regulation: National Report: European network for technical cooperation on the application of the Dublin II Regulation - Hungary" van de European Council on Refugees and Exiles van oktober 2012;
4. het artikel "Note on Dublin transfers to Hungary of people who have transited through Serbia" van de UN High Commissioner for Refugees van December 2012;
5. het rapport "Country Report on Human Rights Practices 2012 - Hungary" van het US State Department van 19 april 2013;
6. het rapport "Brief information on the main asylum-related legal changes in Hungary as of 1 July 2013" van de Hungarian Helsinki Committee van 28 juni 2013;
7. het rapport "Anfragebeantwortung zu Ungarn: Informationen zur Lage von Fremden/Asylbewerberinnen" van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation van 8 augustus 2013;
8. het artikel "Hungary reports increase in number of asylum seekers in 2013" van de BBC van 4 september 2013;
9. het rapport "National Country Report - Hungary" van Asylum Information Database van 5 september 2013;
10. het rapport "Ungarn, Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit" van Pro Asyl van oktober 2013;
11. het rapport "Briefing paper of the Hungarian Helsinki Committee for the Working Group on Arbitrary Detention van de UN Commission of Human Rights" van 8 oktober 2013;
12. het artikel "Hungary struggles with huge rise in asylum demands" van Euronews van 14 november 2013;
13. het artikel "Veelgestelde vragen Dublin Hongarije" van VluchtelingenWerk Nederland van januari 2014; en
14. het rapport "World Report 2014 - European Union: Hungary" van Human Rights Watch van 21 januari 2014.
4. De Afdeling heeft eerder bij uitspraken van 6 mei 2013 in zaken nrs. 201206946/1/V4 en 201207975/1/V4 overwogen geen grond te zien voor het oordeel dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris) zich niet met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kan stellen dat overdracht aan Hongarije geen schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
5. In het arrest van 3 juli 2014 in de zaak Mohammadi tegen Oostenrijk, nr. 71932/12 (www.echr.coe.int), heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) als volgt overwogen:
"68. As regards the applicant’s complaints directed against the detention practices applicable and the detention conditions for asylum-seekers in Hungary, the Court, referring to the information before it in that respect, acknowledges that they were at least arguable. The country reports showed that there is still a practice of detaining asylum-seekers, and that so-called asylum detention is also applicable to Dublin returnees. The grounds for detention are vaguely formulated, and there is no legal remedy against asylum detention. However, the reports also showed that there is no systematic detention of asylum-seekers anymore, and that alternatives to detention are now provided for by law. The maximum period of detention has been limited to six months. Turning to the conditions of detention, it is noted that while there are still reports of shortcomings in the detention system, from an overall view there seem to have been improvements.
69. Moreover, the Court notes that the UNHCR never issued a position paper requesting EU member States to refrain from transferring asylum-seekers to Hungary under the Dublin II or Dublin III Regulation (compare the situation relating to Greece discussed in M.S.S. v. Belgium and Greece, cited above, § 195, and the UNHCR recommendation of 2 January 2013 to halt transfers to Bulgaria).
70. Under those circumstances and as regards the possible detention of the applicant and the related complaints, the Court concludes that in view of the recent reports cited above, the applicant would currently not be at a real and individual risk of being subjected to treatment in violation of Article 3 of the Convention upon a transfer to Hungary under the Dublin Regulation."
6. Zoals volgt uit hetgeen onder 5. is weergegeven is er, alhoewel de detentiepraktijk in Hongarije tekortkomingen kent, volgens het EHRM geen sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen waar het gaat om detentie van asielzoekers, de omstandigheden waaronder zij gedetineerd worden en de toegang tot een rechter, zodat overdracht aan Hongarije in zoverre geen schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. De door de vreemdeling ingebrachte rapporten, die alle een beschrijving geven van de situatie in de periode die door het EHRM beoordeeld is, geven geen aanleiding om tot een van dit arrest afwijkend oordeel te komen.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 4 april 2014 toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
8. In beroep heeft de vreemdeling betoogd, onder verwijzing naar de onder 3. weergegeven documenten, dat de Hongaarse asielprocedure tekortkomingen kent waar het betreft de opvang- en leefomstandigheden, de beschikbaarheid van rechtsbijstand en de toegang tot effectieve rechtsmiddelen.
9. In voormeld arrest van 3 juli 2014 heeft het EHRM voorts het volgende overwogen:
"72. Concerning the question whether the applicant would have access to asylum proceedings on the merits if returned to Hungary, the Court observes that both the UNHCR as well as the Hungarian Helsinki Committee in their latest reports stated that since the changes in legislation, those asylum-seekers transferred to Hungary under the Dublin system whose claims had not been examined and decided in Hungary had access to an examination of the merits of their claims upon their return (see paragraphs 31 and 36 above). According to the information provided by the Hungarian Government, the applicant has not yet had a decision on the merits of his case. Therefore, the Court notes that he will have the chance to reapply for asylum if returned to Hungary and to have his application for international protection duly examined.
73. When it comes to the alleged risk of refoulement to Serbia, recent reports by the UNHCR and the Hungarian Helsinki Committee consistently confirmed that Hungary no longer relied on the safe third country concept and in particular examined asylum applications by Dublin returnees on the merits, as long as there had not yet been a decision on the case. Following the changes in legislation which took effect in January 2013, deportation could no longer be imposed on asylum-seekers during the asylum procedure.
74. The Court considers that the relevant country reports on the situation in Hungary for asylum-seekers, and Dublin returnees in particular, do not indicate systematic deficiencies in the Hungarian asylum and asylum detention system.
75. The Court therefore concludes that the applicant would currently not be at a real, individual risk of being subject to treatment in contrary to Article 3 of the Convention if expelled to Hungary."
10. Uit de door de vreemdeling overgelegde informatie kan worden afgeleid dat de Hongaarse asielprocedure en de daarbij geboden voorzieningen enige tekortkomingen kennen, in het bijzonder waar het betreft de opvang- en leefomstandigheden, de beschikbaarheid van rechtsbijstand en de toegang tot effectieve rechtsmiddelen. Uit die informatie volgt echter tevens dat asielzoekers die hun eerste aanvraag indienen recht hebben op opvangvoorzieningen en gratis gezondheidszorg. Voorts blijkt daaruit dat, alhoewel beperkt in aantal, rechtshulpverleners beschikbaar zijn en dat vreemdelingen tegen een afwijzend besluit beroep bij een rechter kunnen instellen. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat het EHRM in voormeld arrest constateert dat de reeds bij de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2013 betrokken wetswijzigingen een verbetering van de asielprocedure in Hongarije teweeg hebben gebracht, ziet de Afdeling ook op dit punt geen aanleiding om tot een van voormeld arrest afwijkend oordeel te komen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat door de overdracht van de vreemdeling aan Hongarije geen situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
De beroepsgrond faalt derhalve.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 mei 2014 in zaak nr. 14/8517;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
574.