ECLI:NL:RBDHA:2015:10401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
09/797034-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 4 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 januari 2015 in Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, geboren in 1985, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij de aanrijding met de fietser, die op dat moment de weg overstak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, onder andere door met een te hoge snelheid te rijden en een rood verkeerslicht te negeren. De verdachte had last van de laagstaande zon, wat zijn zicht belemmerde, maar dit werd niet als verontschuldigbaar beschouwd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel zeer onvoorzichtig, wat leidde tot de fatale aanrijding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797034-15
Datum uitspraak: 4 september 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. de Jong en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.F. van Kregten, advocaat te Waddinxveen, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 16 januari 2015 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (auto) daarmede rijdende over de weg, de Noordelijke Dwarsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
  • niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de (felle) (laagstaande) zon en/of (vervolgens)
  • heeft gereden met een snelheid van ongeveer 60 km/u, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 30 km/u, in elk geval met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
  • geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het aldaar aanwezige verkeerslicht en/of (vervolgens)
  • met onverminderde snelheid het aldaar voor zijn rijrichting rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd terwijl dit licht tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met een overstekende fietser, waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2015 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Noordelijke Dwarsweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
  • niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de (felle) (laagstaande) zon en/of (vervolgens)
  • heeft gereden met een snelheid van ongeveer 60 km/u, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 30 km/u, in elk geval met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
  • geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het aldaar aanwezige verkeerslicht en/of (vervolgens)
  • met onverminderde snelheid het aldaar voor zijn rijrichting rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd terwijl dit licht tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde
tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met een overstekende fietser, waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar
werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op vrijdag 16 januari 2015 heeft een ongeval plaatsgevonden op de Noordelijke Dwarsweg te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, waarbij een personenauto in botsing is gekomen met een overstekende fietser op een punt waar het verkeer werd geregeld door verkeerslichten. Verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was de bestuurder van de fiets. Hierbij heeft [slachtoffer] letsel opgelopen als gevolg waarvan hij kort na de botsing is overleden. Verdachte had ten tijde van het ongeval last van de in zijn richting schijnende laagstaande zon.
De zaak draait in essentie om de vraag of en zo ja, in welke mate, het ongeval aan verdachte kan worden verweten. In het bijzonder moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waarbij de vraag moet worden beantwoord of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend. Subsidiair, indien niet sprake is geweest van overtreding van artikel 6 WVW , is aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW, zoals subsidiair tenlastegelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat verdachte zich zeer (aanmerkelijk) onvoorzichtig op de weg heeft gedragen. Verdachte is door het voor hem rood uitstralende verkeerslicht gereden. Verdachte heeft zijn gedrag niet alleen niet aangepast aan de verkeerssituatie, maar heeft zelfs min of meer bewust het risico genomen op de aanrijding, zoals die heeft plaatsgevonden. Dat het zicht van verdachte door de laagstaande zon werd belemmerd, is immers niet verontschuldigbaar maar juist verwijtbaar, en daarbij heeft verdachte de maximumsnelheid van 30 km/u overschreden, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit nu het rijgedrag van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als roekeloos, onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW noch als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW. Daartoe heeft hij in het bijzonder aangevoerd dat verdachte slechts een enkele verkeersfout heeft gemaakt, namelijk dat hij vanwege de laaghangende zon het rode licht niet heeft gezien en vervolgens door rood is gereden, hetgeen onvoldoende is om tot enige bewezenverklaring te komen. Als maximumsnelheid gold de normaal gesproken op die weg geldende 60 km/u, omdat is gebleken dat het bord dat een maximumsnelheid van 30 km/u aanduidde er per abuis stond en moeilijk te zien was, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Om te oordelen dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft gehad, moet worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte roekeloos, dan wel zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Hiervoor zijn volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
De rechtbank stelt aan de hand van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 16 januari 2015 reed verdachte als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een personenauto, op de Noordelijke Dwarsweg te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas. Verdachte naderde een kruising met een fietspad, parallel gelegen aan de A12, welke was voorzien van verkeerslichten. Na het kruispunt loopt de Noordelijke Dwarsweg door onder het viaduct van de A12. Op het moment dat verdachte de verkeerslichten passeerde, stak [slachtoffer] op zijn fiets de weg over. Verdachte is omstreeks 15.33 uur frontaal met zijn auto tegen de zijkant van de fiets van [slachtoffer] gebotst. [2]
Op de Noordelijke Dwarsweg geldt normaal gesproken een maximumsnelheid van 60 km/u. Echter, op ongeveer 100 meter voor het kruispunt was een bord met een maximumsnelheid van 30 km/u geplaatst, in combinatie met het bord dat werk in uitvoering aanduidde. [3]
In verdachtes auto bevond zich een ‘dashcam’ welke verdachtes autoreis tot aan de botsing heeft gefilmd. Verbalisant Vermeulen heeft de camerabeelden bekeken en het volgende waargenomen. [4]
Verdachte draait de Noordelijke Dwarsweg op waarna de laagstaande zon direct in de camera schijnt. Op een afstand van ongeveer 200 meter rijdt een voertuig voor verdachte uit. Dit voertuig passeert het verkeerslicht op de kruising voordat dit op rood springt. Het verkeerslicht springt op rood, waarna verdachte de afstand tot zijn voorganger verkleint tot ongeveer 60 meter. Het verkeerslicht straalt nog steeds rood uit en links van het kruispunt is een silhouet zichtbaar van de fietser. De fietser rijdt met zijn voorwiel al op het wegdek van de Noordelijke Dwarsstraat. Dan is de aanrijding te zien.
De rechtbank heeft voornoemde camerabeelden ter terechtzitting bekeken en geconstateerd dat het proces-verbaal van bevindingen een correcte weergave is van hetgeen op de beelden is te zien. Daarnaast heeft de rechtbank het verkeersbord dat een maximumsnelheid van 30 km/u aangeeft, waargenomen.
Verbalisant De Goeij reed op de dag van het ongeval omstreeks 16.00 uur de Noordelijke Dwarsweg op richting het kruispunt. Hij zag dat de zon vrij hoog stond en fel scheen. Doordat de zon recht in zijn richting en gezicht scheen werd zijn gezichtsveld belemmerd. [5]
Verbalisanten Van Dijk en Van Meel hebben de dag na het ongeval omstreeks het tijdstip van het ongeval op de Noordelijke Dwarsweg richting het kruispunt gereden. Zij merkten direct dat de zon scheen en dat het zonlicht erg fel was. De zon stond recht voor hen en scheen in hun richting. Door deze felle zon werd het gezichtsveld belemmerd en konden zij niet de hele weg overzien. [6]
Blijkens de Verkeersongevallenanalyse reed verdachte de laatste 40,5 meter voor de stopstreep van het kruispunt gemiddeld 60 km/u. Op het moment dat verdachte de verkeerslichten passeerde, stond dat verkeerslicht tenminste vijf seconden op rood. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij de laagstaande zon in zijn gezicht kreeg toen hij de Noordelijke Dwarsweg opdraaide en dat hij hiervan ook last had. Verdachte droeg geen zonnebril en heeft de zonneklep van de auto naar beneden gedaan. Hij heeft het 30 km/u-verkeersbord niet gezien en zag op enig moment dat het verkeerslicht van het kruispunt op oranje sprong. Verdachte heeft de inschatting gemaakt dat hij nog door het oranje licht kon rijden. Hij heeft [slachtoffer] , voordat verdachte met hem in botsing kwam, niet gezien. [8]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op het gas heeft getrapt om het oranje licht te halen. [9] Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij het gas inderdaad heeft ingetrapt, maar dat hij niet merkte dat de auto sneller begon te rijden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het oordeel dat sprake is van roekeloosheid, moet de rechtbank beoordelen of uit bovengenoemde feiten en omstandigheden is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het hiervoor weergegeven verkeersgedrag van verdachte niet als roekeloos kan worden aangemerkt.
Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank, anders dan de verdediging, wel dat verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer alsmede de verkeerssituatie.
Verdachte had immers, direct toen hij de Noordelijke Dwarsstraat opdraaide, last van de laagstaande zon. In plaats van zijn snelheid aan te passen aan het slechte zicht en deze te matigen, is hij daarna met onverminderde snelheid - enkele honderden meters richting het kruispunt gereden, waar hij naar eigen zeggen zelfs extra gas heeft gegeven om nog ‘oranje te kunnen halen’. Over de laatste 40,5 meter voor de stopstreep bedroeg zijn snelheid gemiddeld 60 km/u. Verdachte heeft niet gezien dat het verkeerslicht, toen hij dat passeerde, tenminste reeds vijf seconden rood uitstraalde terwijl hij dit wel heeft moeten kunnen zien, gelet op zijn eerdere waarneming dat het verkeerslicht op oranje sprong. Tot slot heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] ook in het geheel niet gezien tot het moment dat verdachte met hem in botsing kwam. Anders dan de raadsman is de rechtbank voorts van oordeel dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid 30 km/u bedroeg, welke verdachte heeft overschreden. Dat het verkeersbord dat deze maximumsnelheid aangaf wellicht reeds weggehaald had moeten zijn, omdat de wegwerkzaamheden al enige tijd geleden waren afgerond, disculpeert verdachte niet. Verdachte had zich dus aan die maximumsnelheid moeten houden.
De rechtbank komt op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden tot de conclusie dat het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend is aan te merken, en dat daardoor het aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor het slachtoffer [slachtoffer] is gedood.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 16 januari 2015 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (auto) daarmede rijdende over de weg, de Noordelijke Dwarsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar
  • niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht ernstig belemmerd door de felle laagstaande zon en vervolgens
  • gereden met een snelheid van ongeveer 60 km/u, in elk geval met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en vervolgens
  • onvoldoende acht geslagen op het aldaar aanwezige verkeerslicht en (vervolgens)
  • met onverminderde snelheid het aldaar voor zijn rijrichting rood licht uitstralende verkeerslicht genegeerd terwijl dit licht tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde ten gevolge waarvan hij in botsing is gekomen met een overstekende fietser, waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht, en een bijkomende ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds is ingevorderd. De officier van justitie heeft deze eis gebaseerd op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de Richtlijnen van het Openbaar ministerie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden als strafeis rechtvaardigen. Daarbij heeft de officier van justitie het verwijt dat hij verdachte maakt, de onomkeerbare gevolgen van zijn gedrag en het feit dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor rijden onder invloed in aanmerking genomen. Anderzijds heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat verdachte oprechte spijt heeft betuigd en contact heeft gezocht en gevonden met de nabestaanden van [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in het voordeel van verdachte rekening te houden met diens persoonlijke omstandigheden en houding gedurende het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een grove verkeersfout gemaakt doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, dat heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
Voorop gesteld wordt dat blijkens de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken in gevallen als voornoemd in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 jaar passend wordt geacht. De eis van de officier van justitie is derhalve bepaald niet buitensporig te noemen.
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juli 2015 weliswaar in februari 2010 voor het onder invloed veroorzaken van een aanrijding met materiële schade is veroordeeld, maar de afgelopen vijf jaar niet.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank in zwaarwegende mate rekening met de volgende omstandigheden.
Na het ongeval hebben verdachte en de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , diens zoon en dochter, aangegeven dat zij met elkaar in gesprek wilden gaan. Tijdens dit gesprek, dat een maand na het ongeval plaatsvond, heeft verdachte de vragen van de nabestaanden beantwoord en hen een in het Nederlands vertaalde brief overhandigd, waarin hij aangaf veel spijt te hebben van het ongeval en hij dat ongeval zijn leven lang met zich zal meedragen. De nabestaanden hebben het prettig gevonden om verdachte te ontmoeten. Zij hebben geen enkele wrok naar verdachte en zien het gebeurde als een noodlottig ongeval. De rechtbank erkent, zoals zij dat ook ter terechtzitting aan verdachte heeft laten weten, dat voor een dergelijk gesprek veel moed nodig is en dat verdachte die moed ook heeft opgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee, voor zover hij dat zelf kon, zijn verantwoordelijkheid genomen.
Daarnaast heeft verdachte vanaf het moment van aanhouding volledig meegewerkt met politie en justitie. Hij heeft tegenover de politie en ter terechtzitting uitvoerig verklaard over zijn handelen op de noodlottige dag. Verdachte heeft ter terechtzitting meermalen zijn oprechte excuses aangeboden en de rechtbank heeft gezien dat verdachte nog steeds zeer geëmotioneerd is over het ongeval. De rechtbank overweegt verder dat verdachte en zijn echtgenote een baan hebben. Ook hebben zij een eigen woning, waarvan de lasten door hen beide moeten worden opgebracht.
Gelet op deze strafverminderende omstandigheden en de straffen die in soortgelijke verkeerszaken in het verleden zijn opgelegd, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Wel acht de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel is naar het oordeel van de rechtbank nodig om recht te doen aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan en verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst voorzichtiger en alerter aan het verkeer deelneemt. Ook ziet de rechtbank gelet op de ernst van het rijgedrag van verdachte en uit oogpunt van normhandhaving aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 18 maanden op te leggen. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte sinds zijn rijbewijs is ingevorderd, erin is geslaagd werk te vinden waarvoor hij zijn rijbewijs niet nodig heeft.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat die gevangenisstraf van 2 (twee) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
- een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2015017650, van de politie eenheid Den Haag, district Gouwe IJssel, team Zuidplas, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 140).
2.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 augustus 2015; proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 18 januari 2015, blz. 2 en 3; proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2015, blz. 23.
3.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 19 februari 2015, blz. 88.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2015, blz. 32.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2015, blz. 14.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2015, blz. 30.
7.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d.19 februari 2015, blz. 87 en 88.
8.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 augustus 2015.
9.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 16 januari 2015 te 20.30 uur, blz. 59.