Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2015 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
de minister van Veiligheid en Justitie , verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1 december 2012 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Vanaf 1 februari 2013 is eiseres vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, zodat zij zich volledig kon richten op het verrichten van herplaatsingsactiviteiten.
“Werkgever verleent aan mevrouw [eiseres] na ommekomst van de herplaatsingstermijn op 1 augustus 2014 eervol ontslag op grond van artikel 96 van het ARAR. Aan dit ontslag is een uitkering verbonden overeenkomstig de geldende wettelijke en bovenwettelijke uitkeringsregelingen. Werkgever neemt hiertoe een besluit, waartegen mevrouw [eiseres] geen rechtsmiddelen zal instellen.”
Het besluit van 8 november 2012 waarin aan mevrouw [eiseres] de status van herplaatsingskandidaat is toegekend wordt direct na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit op grond waarvan mevrouw [eiseres] met ingang van 1 februari 2013 de status van herplaatsingskandidaat wordt toegekend. De herplaatsingstermijn duurt achttien maanden en eindigt op 1 augustus 2014.”
Met mevrouw [eiseres] is afgesproken dat zij vanaf de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tot aan het einde van haar dienstverband zal worden vrijgesteld van werkzaamheden, zodat zij zich kan toeleggen op het vergroten van haar loopbaanmogelijkheden (waaronder loopbaanbegeleiding en eventueel scholing) en het vinden van ander passend werk. Zij wordt daarbij gefaciliteerd door [naam 3] (zie punt 8). Indien er tijdelijke werkzaamheden beschikbaar zijn of een functie beschikbaar is, dan zal werkgever in goed overleg met mevrouw [eiseres] vaststellen of deze passend is/zijn en deze in geval van passendheid aanbieden. Voor tijdelijk passende werkzaamheden is hetgeen staat vermeld onder punt 10 van toepassing. Op mevrouw [eiseres] is echter artikel 49j, tweede lid, van het ARAR niet van toepassing”.
“Partijen verlenen elkaar ieder van hun kant met de ondertekening van deze regeling finale kwijting en verklaren dat zij, behoudens de nakoming van deze regeling en de verplichtingen uit hoofde van het dienstverband, niets meer van elkaar te vorderen hebben.”
Bovendien blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat er aanwijzingen zijn dat het juist niet de bedoeling van partijen is geweest om hoofdstuk VII en meer in het bijzonder artikel 49g van het ARAR uit te sluiten. Ten eerste geldt in het algemeen dat als een vaststellingsovereenkomst wordt opgesteld ter beëindiging van een geschil, het voor de hand ligt dat enige extra aanspraken worden verleend boven op de aanspraken die voortvloeien uit de rechtspositie van de ambtenaar. In dit licht bezien, ligt het niet voor de hand dat de ambtenaar afstand doet van een bepaling die hem/haar een zekere mate van ontslagbescherming biedt. Ten tweede is eiseres bij brief van 8 november 2012 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Dit zou zonder betekenis zijn geweest als hoofdstuk VII van het ARAR niet van toepassing was. Ten derde is artikel 48j, tweede lid, van het ARAR in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst expliciet uitgesloten. A contrario redenerend zou het niet nodig zijn geweest uitsluitend dit artikel buiten toepassing te laten als het de bedoeling van partijen was geweest dat de vaststellingsovereenkomst in de plaats zou treden van het ARAR, zoals verweerder betoogt. Ten slotte heeft op 8 januari 2014 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en T.P.L. Bot (hierna: Bot) . Op dezelfde dag heeft eiseres Bot een e-mailbericht gestuurd, waarin zij hetgeen is besproken samenvat. In punt 2. is het volgende opgenomen “
Traject van ABD in samenwerking met Public Spirit zou hierop een prima aanvulling kunnen zijn, temeer omdat concreter met maatwerk wordt ingespeeld op het onderzoeken van werkterreinen. Past binnen de kaders van de vaststellingsovereenkomst. Is geen vervanging van de verplichting van werkgeverszijde mbt het aanbieden van een passende functie. Afspraak is doorzetten van dit traject”. In punt 3. is het volgende opgenomen “
Vaststellingsovereenkomst ontneemt werkgever niet de verplichting in het kader van ARAR om Alrita een passende functie aan te bieden. Wordt bevestigd door HRM en MD coördinator. Verplichting bestaat uit meer inspanning dan het aanbieden van de digitale mobiliteitsbank (zie uitspraken Hoge Raad). Bovendien worden niet alle beschikbare functies zichtbaar gemaakt op de mobiliteitsbank (vb functie [functie] ). Alrita blijft alert op de mobiliteitsbank en schakelt daar waar mogelijk Theo in over mogelijkheden die zich daarop voordoen”. Bij e-mailbericht van 8 januari 2014 antwoordt Bot het volgende “
Akkoord behoudens wat je onder 2 stelt dat het PS-traject binnen de Vaststellingsovereenkomst valt. Ik heb hem niet paraat maar volgens mij is die een extra die we vooralsnog voor onze rekening nemen. Formulering dus: Werkgever is bereid om in aanvulling op de ovk dit voor zijn rekening te nemen”. Hoewel verweerder naderhand hierop is teruggekomen, heeft Bot ter zitting bevestigd dat hij navraag heeft gedaan bij HRM en de MD-coördinator alvorens hij het e-mailbericht van eiseres heeft beantwoord. Uit de hiervoor aangehaalde e-mailberichten blijkt dat verweerder toen in de veronderstelling verkeerde dat op hem de verplichting rustte eiseres een passende functie aan te bieden. Al deze aanwijzingen leiden de rechtbank tot de overtuiging het de bedoeling van partijen is geweest om eiseres extra faciliteiten te verlenen, bovenop haar aanspraken die voortvloeiden uit het ARAR. Verweerder heeft de rechtbank in het licht van het vorenstaande er niet van kunnen overtuigen dat punt 6 van de vaststellingsovereenkomst verweerder ontsloeg van de verplichting eiseres gedurende de herplaatsingstermijn ten minste één passende functie aan te bieden. Het feit dat over de passendheid van een functie overleg met eiseres zou plaatsvinden voordat de functie werd aangeboden en dat eiseres een passende functie mocht weigeren, moet worden gezien als extra waarborgen bovenop de waarborgen die verankerd zijn in de rechtspositie. Immers, uit het ARAR vloeit voort dat verweerder bepaalt of een functie passend is en dat een herplaatsingskandidaat een passende functie moet aanvaarden.
Mevrouw [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld het haar toekomende verlof- en compensatie- en vakantie-uren gedurende haar resterende dienstverband te gebruiken. Niet genoten vakantiedagen worden aan het eind van het dienstverband uitbetaald.”
“Met mevrouw [naam 2] is afgesproken dat zij vanaf de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tot aan het einde van haar dienstverband zal worden vrijgesteld van werkzaamheden, zodat zij zich kan toeleggen op het vergroten van haar loopbaanmogelijkheden (waaronder loopbaanbegeleiding en eventueel scholing) en het vinden van passend werk.”
artikel 22, negende lid, van het ARAR niet is uitgesloten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met ingang van 1 januari 2013 geen verlof heeft opgebouwd. Het feit dat aan eiseres via P-Direkt in 2013 en 2014 verlof is toegekend, doet hier niet aan af. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten aan eiseres 189 uur verlof uit te betalen.
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het ontslag gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover gericht tegen het niet herroepen van het ontslagbesluit;
- herroept besluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet plaatsen van eiseres op de functie van [functie] ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitbetaling van 189 uur verlof ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het plaatsingsbesluit van [naam 1] ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.960.
1 september 2015.