ECLI:NL:RBDHA:2015:10284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 96, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en de toepassing van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Veiligheid en Justitie. Eiseres was sinds 19 oktober 2009 in dienst en werd op 25 juli 2014 eervol ontslagen op grond van artikel 96, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Eiseres had eerder een vaststellingsovereenkomst getekend met de minister, waarin afspraken waren gemaakt over haar herplaatsing en ontslag. Eiseres stelde dat de minister zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet was nagekomen, omdat zij geen passende functie was aangeboden binnen de herplaatsingsperiode van 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit het ARAR, omdat eiseres geen passende functie was aangeboden. De rechtbank vernietigde het ontslagbesluit en herstelde de rechtspositie van eiseres. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De rechtbank concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst niet de verplichtingen uit het ARAR uitsloot, en dat eiseres recht had op een passende functie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel),
en

de minister van Veiligheid en Justitie , verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Verhagen en mr. T.P.L. Bot ).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2014 (besluit 1) is eiseres met ingang van 1 augustus 2014 eervol ontslag verleend op grond van artikel 96, eerste lid, van het Algemeen ambtenarenreglement (ARAR).
Bij besluit van 29 juli 2014 (besluit 2) heeft verweerder besloten eiseres niet te plaatsen op de functie [functie] .
Bij salarisspecificatie van 24 augustus 2014 (besluit 3) heeft verweerder 172 uren verlof aan eiseres uitbetaald.
Bij besluit van onbekende datum (besluit 4) heeft verweerder [naam 1] met ingang van 1 november 2014 aangesteld in de functie van [functie] .
Bij besluit van 8 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen besluit 1, 2 en 3 ongegrond verklaard en het bezwaar gericht tegen besluit 4 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Aangezien het niet verschijnen van verweerder niet verwijtbaar was, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Op 25 augustus 2015 is het onderzoek ter zitting heropend. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 19 oktober 2009 aangesteld in algemene dienst van het Rijk in de functie van [functie] bij het [werkgever] . Met ingang van 16 mei 2012 is eiseres aangewezen als kwartiermaker/beoogd afdelingshoofd voor inbedding en vorming van het [functie] bij de [X] . Tussen eiseres en verweerder is een verschil van inzicht ontstaan over de uitoefening van de rol van kwartiermaker. Dat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen partijen. Partijen hebben op 11 januari 2013 een vaststellingsovereenkomst getekend. Uit hoofde van die overeenkomst is eiseres bij besluit van 8 november 2012 met ingang van
1 december 2012 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Vanaf 1 februari 2013 is eiseres vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, zodat zij zich volledig kon richten op het verrichten van herplaatsingsactiviteiten.
2. Het ontslagbesluit
2.1
Verweerder heeft aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegd dat met eiseres een maatwerktraject is overeengekomen en dat verweerder zich aan die afspraken heeft gehouden. In de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat als er een functie of tijdelijke werkzaamheden beschikbaar waren er in overleg met eiseres zou worden bezien of die passend waren en dat die dan aan eiseres zouden worden aangeboden. Voorts zou verweerder aan een verzoek tot detachering welwillend zijn medewerking verlenen. Met deze afspraken en de aangeboden faciliteiten is een grote mate van verantwoordelijkheid voor het slagen van de herplaatsing bij eiseres neergelegd. De verplichting opgenomen in het ARAR, dat verweerder een passende functie moet aanbieden, zijn partijen niet in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen. Voorts heeft verweerder herplaatsingsinspanningen verricht door eiseres voor te dragen voor de functie van directeur Bedrijfsvoering en Uitvoeringsbeleid bij Justis en door gesprekken te voeren met de [bedrijf] . Ten aanzien van het beroep van eiseres op dwaling, stelt verweerder dat ten tijde van de totstandkoming en het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 11 januari 2013 het ‘Van werk naar werk’ (VWNW)-beleid nog niet gold, nog niet bekend was wat de inhoud van dit beleid zou zijn of wanneer de minister en vakbonden tot overeenstemming zouden komen. Ook was niet bekend in hoeverre dit beleid van toepassing zou zijn op reeds aangewezen herplaatsingskandidaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het VWNW-beleid op dat moment een toekomstige omstandigheid was, waardoor geen sprake kan zijn van dwaling. Ook gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op omdat met eiseres een maatwerktraject is overeengekomen, waarbij afspraken zijn gemaakt die ten gunste van eiseres afwijken van de voorzieningen die gelden voor herplaatsingskandidaten die geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Voorts heeft verweerder in beroep aangevoerd dat eiseres inmiddels met ingang van 1 september 2014 voor de duur van drie jaar een functie heeft bij de Veiligheidsregio Groningen zodat sprake is van een geslaagde herplaatsing.
2.2
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. Verweerder heeft zich niet gehouden aan hetgeen onder punt 6 is overeengekomen. Eiseres heeft geen passende functie aangeboden gekregen en haar zijn geen tijdelijke werkzaamheden aangeboden. Daarnaast heeft verweerder niet meegewerkt aan de detacheringmogelijkheden, hetgeen is overeengekomen in punt 10 van de vaststellingsovereenkomst. Ook meent eiseres dat hoofdstuk VII van het ARAR onderdeel uitmaakt van de afspraken die zijn gemaakt in de vaststellingsovereenkomst, gelet op de bedoelingen van partijen. In ieder geval is met de vaststellingsovereenkomst niet beoogd om af te wijken van de bepalingen van het ARAR, en meer in het bijzonder niet van artikel 49g van het ARAR; met de vaststellingsovereenkomst is beoogd om eiseres extra aanspraken toe te kennen in aanvulling op de bepalingen van het ARAR. Dat niet is bedoeld om af te wijken van de bepalingen van het ARAR blijkt onder meer uit het feit dat eiseres is aangewezen als herplaatsingskandidaat en is uitdrukkelijk artikel 49j, tweede lid, van het ARAR uitgesloten. Verweerder had eiseres op grond van artikel 49g van het ARAR minimaal één passende functie moeten aanbieden voordat tot ontslag kon worden overgegaan en die functies waren beschikbaar. Voorts was verweerder zich bewust van deze verplichting gelet op hetgeen met eiseres is besproken in het gesprek op 8 januari 2014. Ook de medewerker van HRM en de MD-coördinator hebben dit bevestigd. Ook is het uitdrukkelijk de bedoeling van partijen geweest om eiseres van werk naar werk te begeleiden. Subsidiair stelt eiseres dat de vaststellingsovereenkomst dient te worden vernietigd wegens dwaling. Verweerder heeft ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst zijn inlichtingen- en mededelingsplicht geschonden door eiseres niet in te lichten over het VWNW-beleid, waardoor eiseres als verplichte VWNW-kandidaat tot 1 januari 2006 ontslagbescherming zou genieten. Voorts beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel omdat andere kandidaten wel hebben kunnen kiezen voor het VWNW-beleid. Deze herplaatsingskandidaten hebben tot 1 januari 2016 ontslagbescherming.
2.3
Tussen partijen is in geschil of verweerder met ingang van 1 augustus 2014 tot ontslag op grond van artikel 96, eerste lid, van het ARAR kon overgaan.
2.4
Ten aanzien van het ontslag van eiseres is in de vaststellingsovereenkomst, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
- Punt 1
“Werkgever verleent aan mevrouw [eiseres] na ommekomst van de herplaatsingstermijn op 1 augustus 2014 eervol ontslag op grond van artikel 96 van het ARAR. Aan dit ontslag is een uitkering verbonden overeenkomstig de geldende wettelijke en bovenwettelijke uitkeringsregelingen. Werkgever neemt hiertoe een besluit, waartegen mevrouw [eiseres] geen rechtsmiddelen zal instellen.”
- Punt 2 “
Het besluit van 8 november 2012 waarin aan mevrouw [eiseres] de status van herplaatsingskandidaat is toegekend wordt direct na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit op grond waarvan mevrouw [eiseres] met ingang van 1 februari 2013 de status van herplaatsingskandidaat wordt toegekend. De herplaatsingstermijn duurt achttien maanden en eindigt op 1 augustus 2014.”
- Punt 6 “
Met mevrouw [eiseres] is afgesproken dat zij vanaf de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tot aan het einde van haar dienstverband zal worden vrijgesteld van werkzaamheden, zodat zij zich kan toeleggen op het vergroten van haar loopbaanmogelijkheden (waaronder loopbaanbegeleiding en eventueel scholing) en het vinden van ander passend werk. Zij wordt daarbij gefaciliteerd door [naam 3] (zie punt 8). Indien er tijdelijke werkzaamheden beschikbaar zijn of een functie beschikbaar is, dan zal werkgever in goed overleg met mevrouw [eiseres] vaststellen of deze passend is/zijn en deze in geval van passendheid aanbieden. Voor tijdelijk passende werkzaamheden is hetgeen staat vermeld onder punt 10 van toepassing. Op mevrouw [eiseres] is echter artikel 49j, tweede lid, van het ARAR niet van toepassing”.
- Punt 22
“Partijen verlenen elkaar ieder van hun kant met de ondertekening van deze regeling finale kwijting en verklaren dat zij, behoudens de nakoming van deze regeling en de verplichtingen uit hoofde van het dienstverband, niets meer van elkaar te vorderen hebben.”
2.5
Ingevolge artikel 96, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar in het kader van een reorganisatie eervol ontslag worden verleend indien het niet mogelijk is gebleken om hem te herplaatsen in een passende functie.
2.6
Ingevolge artikel 49g, eerste lid, van het ARAR is Onze Minister onverminderd het gesteld in artikel 96, eerste lid verplicht om de ambtenaar binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat ten minste één passende functie aan te bieden.
2.7
Ingevolge artikel 49j, tweede lid, van het ARAR is de herplaatsingskandidaat is verplicht een passende functie te aanvaarden.
2.8
De rechtbank overweegt dat aan een ontslag op grond van artikel 96, eerste lid, van het ARAR de voorwaarde is verbonden dat verweerder binnen de herplaatsingsperiode van 18 maanden ten minste één passende functie aanbiedt. Partijen zijn het erover eens dat verweerder niet heeft voldaan aan de voorwaarde om tot ontslag over te gaan omdat aan eiseres geen passende functie is aangeboden. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat nu in de vaststellingsovereenkomst die voorwaarde niet is opgenomen, verweerder ook niet verplicht was een passende functie aan eiseres aan te bieden. In plaats van die verplichting die voortvloeit uit artikel 49g van het ARAR, is in punt 6 van de overeenkomst bepaald dat eiseres opleidings- en loopbaanfaciliteiten worden aangeboden en dat voordat eiseres tijdelijke werkzaamheden of een functie wordt aangeboden in overleg met haar zou worden bezien of sprake was van passende tijdelijke werkzaamheden of van een passende functie. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst die gericht is op het beëindigen van de aanstelling, is beoogd maatwerk te leveren.
Eiseres meent dat de vaststellingsovereenkomst is gericht op herplaatsing. Verweerder is naast de verplichtingen die voortvloeien uit de vaststellingsovereenkomst ook gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het ARAR, tenzij in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat dit niet het geval is. Artikel 49g van het ARAR is niet in de vaststellingsovereenkomst uitgesloten zodat die verplichting onverkort voor verweerder geldt.
De rechtbank overweegt dat voordat kan worden beoordeeld of partijen over en weer hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst zijn nagekomen, eerst vastgesteld dient te worden wat partijen met elkaar in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen.
2.9
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie ondermeer de uitspraak van 22 mei 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD2813), komt het bij de uitleg van de ontslagregeling niet uitsluitend aan op de bewoordingen van hetgeen daarin is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.1
De rechtbank overweegt dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de totstandkoming van de overeenkomst partijen niet expliciet hebben gesproken over het wel of niet van toepassing zijn van artikel 49g van het ARAR, waarin de verplichting is opgenomen dat verweerder eiseres ten minste één passende functie moet aanbieden. De rechtbank stelt voorop dat dit artikel een bepaling is van dwingendrechtelijke aard. Uit de letterlijke bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst opgesteld ter beëindiging van een geschil. In dat geval mag hetgeen partijen zijn overeengekomen in strijd zijn met dwingend recht, mits dit naar inhoud of strekking niet in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Het stond partijen derhalve op zichzelf vrij om af te spreken dat artikel 49g van het ARAR niet van toepassing was. Nu het gaat om een bepaling ter bescherming van de ambtenaar, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet te snel mag worden aangenomen dat de ambtenaar afstand heeft gedaan van een dergelijke rechtspositionele aanspraak. Dat is beoogd om afstand te doen van een dergelijke rechtspositionele aanspraak moet dan wel uitdrukkelijk uit de overeenkomst blijken. De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst niet expliciet is opgenomen dat artikel 49g van het ARAR niet van toepassing is.
Bovendien blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat er aanwijzingen zijn dat het juist niet de bedoeling van partijen is geweest om hoofdstuk VII en meer in het bijzonder artikel 49g van het ARAR uit te sluiten. Ten eerste geldt in het algemeen dat als een vaststellingsovereenkomst wordt opgesteld ter beëindiging van een geschil, het voor de hand ligt dat enige extra aanspraken worden verleend boven op de aanspraken die voortvloeien uit de rechtspositie van de ambtenaar. In dit licht bezien, ligt het niet voor de hand dat de ambtenaar afstand doet van een bepaling die hem/haar een zekere mate van ontslagbescherming biedt. Ten tweede is eiseres bij brief van 8 november 2012 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Dit zou zonder betekenis zijn geweest als hoofdstuk VII van het ARAR niet van toepassing was. Ten derde is artikel 48j, tweede lid, van het ARAR in punt 6 van de vaststellingsovereenkomst expliciet uitgesloten. A contrario redenerend zou het niet nodig zijn geweest uitsluitend dit artikel buiten toepassing te laten als het de bedoeling van partijen was geweest dat de vaststellingsovereenkomst in de plaats zou treden van het ARAR, zoals verweerder betoogt. Ten slotte heeft op 8 januari 2014 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en T.P.L. Bot (hierna: Bot) . Op dezelfde dag heeft eiseres Bot een e-mailbericht gestuurd, waarin zij hetgeen is besproken samenvat. In punt 2. is het volgende opgenomen “
Traject van ABD in samenwerking met Public Spirit zou hierop een prima aanvulling kunnen zijn, temeer omdat concreter met maatwerk wordt ingespeeld op het onderzoeken van werkterreinen. Past binnen de kaders van de vaststellingsovereenkomst. Is geen vervanging van de verplichting van werkgeverszijde mbt het aanbieden van een passende functie. Afspraak is doorzetten van dit traject”. In punt 3. is het volgende opgenomen “
Vaststellingsovereenkomst ontneemt werkgever niet de verplichting in het kader van ARAR om Alrita een passende functie aan te bieden. Wordt bevestigd door HRM en MD coördinator. Verplichting bestaat uit meer inspanning dan het aanbieden van de digitale mobiliteitsbank (zie uitspraken Hoge Raad). Bovendien worden niet alle beschikbare functies zichtbaar gemaakt op de mobiliteitsbank (vb functie [functie] ). Alrita blijft alert op de mobiliteitsbank en schakelt daar waar mogelijk Theo in over mogelijkheden die zich daarop voordoen”. Bij e-mailbericht van 8 januari 2014 antwoordt Bot het volgende “
Akkoord behoudens wat je onder 2 stelt dat het PS-traject binnen de Vaststellingsovereenkomst valt. Ik heb hem niet paraat maar volgens mij is die een extra die we vooralsnog voor onze rekening nemen. Formulering dus: Werkgever is bereid om in aanvulling op de ovk dit voor zijn rekening te nemen”. Hoewel verweerder naderhand hierop is teruggekomen, heeft Bot ter zitting bevestigd dat hij navraag heeft gedaan bij HRM en de MD-coördinator alvorens hij het e-mailbericht van eiseres heeft beantwoord. Uit de hiervoor aangehaalde e-mailberichten blijkt dat verweerder toen in de veronderstelling verkeerde dat op hem de verplichting rustte eiseres een passende functie aan te bieden. Al deze aanwijzingen leiden de rechtbank tot de overtuiging het de bedoeling van partijen is geweest om eiseres extra faciliteiten te verlenen, bovenop haar aanspraken die voortvloeiden uit het ARAR. Verweerder heeft de rechtbank in het licht van het vorenstaande er niet van kunnen overtuigen dat punt 6 van de vaststellingsovereenkomst verweerder ontsloeg van de verplichting eiseres gedurende de herplaatsingstermijn ten minste één passende functie aan te bieden. Het feit dat over de passendheid van een functie overleg met eiseres zou plaatsvinden voordat de functie werd aangeboden en dat eiseres een passende functie mocht weigeren, moet worden gezien als extra waarborgen bovenop de waarborgen die verankerd zijn in de rechtspositie. Immers, uit het ARAR vloeit voort dat verweerder bepaalt of een functie passend is en dat een herplaatsingskandidaat een passende functie moet aanvaarden.
2.11
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het de bedoeling van partijen is geweest om naast de aanspraken van eiseres die voortvloeien uit het ARAR, in de vaststellingsovereenkomst aanvullende afspraken te maken waarin aan eiseres extra aanspraken zijn verleend. Dit betekent dat de bepalingen van het ARAR, en meer in het bijzonder artikel 49g, onverkort van toepassing zijn naast de aanvullende afspraken die in de vaststellingsovereenkomst zijn neergelegd.
2.12
Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat de bepalingen uit het ARAR onverkort van toepassing zijn naast de bepalingen uit de vaststellingsovereenkomst, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder zijn verplichting voortvloeiende uit artikel 49g van het ARAR, zoals nader ingevuld in de jurisprudentie, is nagekomen. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat dit het geval is.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder eiseres geen passende functie heeft aangeboden. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat verweerder een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek heeft verricht, maar dat het niet mogelijk was eiseres een passende functie aan te bieden. Uit de door eiseres in beroep overgelegde gegevens met betrekking tot de vacatures waarnaar zij heeft gesolliciteerd, blijkt eerder dat er passende functies beschikbaar waren in de herplaatsingstermijn. Voorts heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat de door hem verrichte herplaatsingsinspanningen minimaal zijn geweest omdat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat het initiatief tot herplaatsing bij eiseres lag en dat verweerder op aangeven van eiseres slechts faciliteerde. Verweerder verwijst in dit kader naar zijn inspanningen ten aanzien van een functie bij Justis en de contacten die zijn gelegd met de Landelijk Meld Organisatie en de Veiligheidsregio Groningen. De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf heeft gesolliciteerd op de functie bij Justis en dat verweerder op haar aangeven slechts een voordracht heeft gedaan. Voorts geldt dat verweerder wellicht contacten met de Landelijk Meld Organisatie en de Veiligheidsregio Groningen heeft gelegd, maar dat geen sprake is van het concreet aanbieden van een functie. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat het onmogelijk was eiseres een passende functie aan te bieden. Voorts zijn niet voldoende activiteiten verricht om herplaatsing in een passende functie te realiseren.
2.13
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het niet mogelijk is gebleken eiseres te herplaatsen in een passende functie. Verweerder was daarom niet bevoegd eiseres met toepassing van artikel 96, eerste lid, van het ARAR eervol ontslag te verlenen. De vaststellingsovereenkomst waarin eiseres met dit ontslag heeft ingestemd, doet hier niet aan af. Nu verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de rechtspositie, kan eiseres in redelijkheid niet gebonden worden geacht aan haar instemming met haar ontslag. Immers, die instemming van eiseres was gebaseerd op het uitgangspunt dat verweerder naast het nakomen van de verplichtingen opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, ook zou voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit het ARAR.
2.14
Dat eiseres inmiddels een tijdelijke functie voor de duur van drie jaar heeft aanvaard bij de Veiligheidsregio Groningen, doet in dit geval aan de uit artikel 49g van het ARAR voortvloeiende verplichting niet af. Aannemelijk is geworden dat die functie niet door verweerder is aangeboden, maar dat eiseres deze op eigen initiatief heeft gevonden. Bovendien is eiseres met ingang van 1 september 2015, dus na ommekomst van de herplaatsingstermijn en na de ontslagdatum, tijdelijk op die functie aangesteld. Eiseres heeft deze – voor haar gelet op de tijdelijkheid en het feit dat deze in Groningen is minder aantrekkelijke- functie aanvaard onder druk van de omstandigheid dat het einde van de herplaatsingstermijn naderde zonder dat verweerder aanstalte maakte haar een functie aan te bieden.
2.15
De overige gronden behoeven dan ook geen bespreking. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat besluit 1 wordt herroepen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.16
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
2.17
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3. Besluit tot niet plaatsing op de functie [functie]
3.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de functie van [functie] (hierna: de functie) voor eiseres niet passend is. Ook is eiseres niet geschikt te maken voor die functie. Zij beschikt over onvoldoende kennis en ervaring om de functie uit te voeren en eiseres onderschat de noodzaak van een balans tussen inhoud en management. Eiseres heeft kennis en ervaring van crisisbeheersing, maar niet van (de ontwikkelingen op het gebied van) ICT en in het bijzonder op het gebied van cyber security. Het hoofd heeft vakinhoudelijke, technologische en cyberkennis nodig om sparring-partner van de directeur te kunnen zijn. Het advies van de Selectie Advies Commissie (SAC) is zorgvuldig tot stand gekomen en niet is gebleken dat het advies niet onafhankelijk tot stand is gekomen.
3.2
Eiseres voert aan dat de functie voor haar passend is en dat verweerder eiseres als herplaatsingskandidaat die functie had moeten aanbieden. Voorts heeft verweerder bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst op ondubbelzinnige wijze de indruk gewekt dat voor eiseres elders binnen de organisatie een functie zou worden gevonden. De functie is passend voor eiseres, zij voldoet aan de functie-eisen. Eiseres heeft verschillende leidinggevende functies vervuld en heeft een ruime leidinggevende ervaring opgedaan op operationeel, tactisch en strategisch niveau. Zij heeft veel ervaring met veranderingsprocessen en met het werken met professionals. Zij is in staat om op een relatief onbekend vakgebied zich snel de inhoud op hoofdlijnen eigen te maken en aan de werkprocessen sturing te geven in een politiek-bestuurlijke context. Zo heeft eiseres in de functie van hoofd Water bij de provincie Noord-Holland leiding gegeven aan circa 30 ingenieurs in het kader van beleidsvorming voor de Gedeputeerde Staten. Eiseres heeft ervaring met leiding geven in het kader van incidenten- en crisismanagement en het kunnen omgaan met urgente vraagstukken in een kort cyclisch verband. Als [functie] heeft eiseres bewezen over de daarvoor benodigde competenties te beschikken. Mocht verweerder twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor die functie had verweerder gelet op artikel 96, tweede lid, van het ARAR geen reden eiseres niet op die functie te plaatsen. Ook voert eiseres aan dat de SAC niet onafhankelijk is en dat verweerder daarom zijn besluit eiseres niet te plaatsen niet op dit advies had mogen baseren. Uit het voicemailbericht blijkt dat de voorzitter van de SAC niet geacht kan worden onafhankelijk, objectief en onbevooroordeeld te zijn. Voorts zijn bij de sollicitatieprocedure verschillende procedureregels geschonden, hetgeen in strijd is met de NVP sollicitatiecode. Eiseres is niet deugdelijk en volledig geïnformeerd over de selectieprocedure, zij is niet schriftelijk uiterlijk binnen twee weken na de sluitingsdatum bericht of zij wordt uitgenodigd voor een gesprek. Ook heeft eiseres niet binnen twee weken nadat besloten is eiseres niet in aanmerking te brengen voor de functie hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht.
3.3
Op grond van artikel 49h, eerste lid, van het ARAR is van een passende functie als bedoeld in artikel 49g sprake indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen danwel indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van Onze Minister binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.
3.4
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de functie van [functie] voor eiseres een passende functie was dan wel of eiseres binnen een redelijke termijn geschikte te maken was voor die functie.
3.5
De rechtbank stelt vast dat een van de functie-eisen is het beschikken over kennis van en affiniteit met actuele ICT-ontwikkelingen en het hebben van kennis en ervaring op het terrein van cyber security. Door eiseres is niet weersproken dat zij niet over deze kennis en ervaring beschikt, maar eiseres heeft aangevoerd dat zij in staat is zich snel nieuwe materie eigen te maken. Door verweerder is gesteld dat het hebben van algemene kennis op eerder genoemde terreinen voor deze functie niet toereikend is. Het is noodzakelijk een trackrecord op het gebied van cyber security te hebben om zowel globaal beheer en controle werkzaamheden uit te kunnen voeren als gesprekken te kunnen voeren over “deep dive” technologische vraagstukken met vakgenoten en vak branches. Eiseres heeft geen aantoonbare trackrecord in het domein van digitale ontwikkelingen en technologische vraagstukken op het gebied van cyber security en cyber warefare. Daarenboven is het noodzakelijk dat het [functie] bij plaatsing materiedeskundig is zodat die operationeel leiding kan geven en inhoudelijk kan sparren met interne en externe ICT-specialisten. Die kennis is niet binnen redelijke termijn op te doen. Daar komt bij dat er meerdere acties zijn die vrijwel direct na plaatsing moeten worden uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd voldoende blijkt dat de functie [functie] voor eiseres niet passend was en dat eiseres niet binnen een redelijke termijn voor die functie geschikt te maken was, zodat verweerder eiseres heeft kunnen afwijzen voor die functie. Voorts is de rechtbank van oordeel dat hoewel de uitlatingen van de voorzitter van de SAC over eiseres zondermeer ongepast en onprofessioneel zijn, er geen aanwijzingen zijn dat het advies van de SAC niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts is niet gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad doordat verweerder zich niet heeft gehouden aan een aantal procedureregels die gelden volgens de sollicitatiecode van de NVP.
3.6
Het beroep voor zover gericht tegen het niet plaatsen van eiseres op de functie van [functie] is ongegrond.
4. Uitbetalen verlof
4.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op 1 januari 2013 het verlofsaldo 189 uren was. Dit is het aantal uren dat van 2012 naar 2013 met toestemming van de leidinggevende is overgeboekt. Eiseres heeft vanaf 1 januari 2013 geen dienst meer verricht waardoor zij overeenkomstig artikel 22, negende lid, van het ARAR geen vakantieverlof meer heeft opgebouwd in 2013 en 2014.
4.2
Eiseres voert primair aan dat zij in 2013 156 uren verlof heeft opgebouwd en in 2014 61 uren, zodat verweerder eiseres nog 217 uren verlof moet uitbetalen. Eiseres meent dat zij in 2013 en 2014 verlof heeft opgebouwd omdat zij ‘dienst’ heeft verricht. Eiseres was vanaf 1 januari 2013 beschikbaar voor tijdelijk werk. Voorts heeft eiseres zich gedurende de herplaatsingsperiode volledig toegelegd op herplaatsingsactiviteiten. Ook is in punt 5 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat eiseres in de gelegenheid zou worden gesteld om het haar toekomende aantal verlofuren gedurende het resterende dienstverband te gebruiken. Hieruit volgt dat eiseres na totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst verlofuren moest opnemen. Dit strookt niet met het standpunt dat zij geen dienst zou verrichten. Uit het jaaroverzicht verlof 2014 blijkt dat de verlofopbouw en het afschrijven van verlof niet is stopgezet. Dit bevestigt dat het nooit de bedoeling is geweest eiseres geen verlof toe te kennen gedurende de herplaatsingsperiode. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat als ervan wordt uitgegaan dat zij in de herplaatsingsperiode geen verlof heeft opgebouwd, zij alsnog recht heeft op uitbetaling van 17 uren die zijn opgebouwd in januari 2013. Ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst kon eiseres door toedoen van verweerder niet haar functie uitoefenen. Wel heeft eiseres in deze periode via haar thuiswerkplek beperkt gewerkt en nog een aantal zaken afgehandeld en overgedragen.
4.3
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat op 1 januari 2013 het verlofsaldo van eisers 189 uren bedroeg. In geschil is of eiseres vanaf 1 januari 2013 aanspraak heeft op verlof.
4.4
In dit verband is van belang dat partijen in de vaststellingsovereenkomst het volgende met elkaar zijn overeen gekomen:
- punt 5 “
Mevrouw [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld het haar toekomende verlof- en compensatie- en vakantie-uren gedurende haar resterende dienstverband te gebruiken. Niet genoten vakantiedagen worden aan het eind van het dienstverband uitbetaald.”
- punt 6, voor zover van belang
“Met mevrouw [naam 2] is afgesproken dat zij vanaf de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tot aan het einde van haar dienstverband zal worden vrijgesteld van werkzaamheden, zodat zij zich kan toeleggen op het vergroten van haar loopbaanmogelijkheden (waaronder loopbaanbegeleiding en eventueel scholing) en het vinden van passend werk.”
4.5
Ingevolge artikel 22, negende lid, van het ARAR heeft de ambtenaar over kalendermaanden gedurende welke hij in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling in het geheel geen dienst verricht, geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens de werktijdregeling dienst verricht.
4.6
Uit artikel 22, negende lid, van het ARAR volgt dat de aanspraak op verlof samenhangt met het verrichten van dienst. De rechtbank stelt vast dat eiseres vanaf 1 januari 2013 en gedurende de herplaatsingsperiode die is aangevangen op 1 februari 2013 geen dienst heeft verricht als bedoeld in artikel 22, negende lid van het ARAR. In de vaststellingsovereenkomst is niet expliciet bepaald dat eiseres gedurende de herplaatsingsperiode verlof opbouwt. Zoals hiervoor overwogen is het de bedoeling van partijen geweest om in de vaststellingsovereenkomst aanvullende afspraken te maken, die zouden gelden naast de rechten en plichten die voortvloeien uit het ARAR. Nu
artikel 22, negende lid, van het ARAR niet is uitgesloten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met ingang van 1 januari 2013 geen verlof heeft opgebouwd. Het feit dat aan eiseres via P-Direkt in 2013 en 2014 verlof is toegekend, doet hier niet aan af. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten aan eiseres 189 uur verlof uit te betalen.
4.7
Het beroep voor zover gericht tegen de uitbetaling van 189 uur verlof is ongegrond.
5. Besluit tot plaatsing van [naam 1] op de functie [functie]
5.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en heeft verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 3 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8000). Nu in besluit 2 eiseres is afgewezen voor de functie, was er geen aanleiding voor eiseres om tegen het plaatsingsbesluit van [naam 1] nogmaals een weigering te lezen om eiseres niet te plaatsen in de functie.
5.2
Tegen dit besluit heeft eiseres aangevoerd dat zij als herplaatsingskandidaat een voorrangspositie had ten opzicht van [naam 1] . Ook heeft verweerder het vertrouwensbeginsel geschonden omdat eiseres ervan uit mocht gaan dat hangende de bezwaar- en beroepsprocedure tegen het afwijzingsbesluit verweerder niet tot vervulling van de functie zou overgaan.
5.3
De rechtbank overweegt dat een ambtenaar als betrokkene volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 25 februari 1999, LJN ZB 8194 en AB 1999, 270) over artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen een besluit of benoeming van een ander slechts beroep kan instellen of bezwaar kan maken indien en voor zover dat besluit geacht moet worden een ten aanzien van hem als zodanig genomen besluit (weigering) te behelzen waardoor hij rechtstreeks in zijn belang is getroffen.
5.4
Een besluit om eiseres niet te plaatsen in de door haar geambieerde functie is naar het oordeel van de rechtbank reeds vervat in besluit 2. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om in het besluit waarbij de functie is toegewezen aan [naam 1] (nogmaals) een weigering te lezen om eiseres te plaatsen op de functie. Verweerder heeft dit bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is op dit punt dan ook ongegrond.
5.5
Het beroep tegen de plaatsing van [naam 1] op de functie van [functie] is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het ontslag gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover gericht tegen het niet herroepen van het ontslagbesluit;
  • herroept besluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet plaatsen van eiseres op de functie van [functie] ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitbetaling van 189 uur verlof ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het plaatsingsbesluit van [naam 1] ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.960.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 september 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.