op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (hierna: college)
tegen de uitspraak van de rechtbank s-Gravenhage van 13 januari 2010, 09/1035 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 3 maart 2011
Partijen hebben hoger beroep ingesteld en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Betrokkene is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Zwennis, werkzaam bij Vijverberg juristen en F.W.M. Nijp, werkzaam bij de gemeente Rijswijk.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was werkzaam als senior juridisch beleidsmedewerker bij de [afdeling]. In het kader van een reorganisatie is betrokkene (uiteindelijk) aangemerkt als niet-functievolger. Hij heeft vervolgens op het belangstellingsregistratieformulier als eerste voorkeur kenbaar gemaakt de functie hoofd sectie Juridische zaken en als tweede voorkeur de functie van hoofd sectie Zorg, wonen en vergunning genoemd.
1.2. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college betrokkene, in overeenstemming met het advies van de plaatsingsadviescommissie, aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt, evenals tegen de besluiten van dezelfde datum, waarbij twee anderen zijn geplaatst in de door betrokkene geambieerde functies. Bij besluit van 3 maart 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de plaatsingsbesluiten van bedoelde twee anderen niet-ontvankelijk.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank (i) het beroep voor zover gericht tegen de aanwijzing als herplaatingskandidaat ongegrond verklaard (III, 2) en (ii) het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond (III, 3). Het bestreden besluit is in zoverre vernietigd (III, 4) en (iii) zelf voorziend heeft de rechtbank het bezwaar tegen de plaatsing van twee anderen ongegrond verklaard (III, 5) en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit (III, 6). Tot slot heeft de rechtbank de vergoeding van griffierecht bevolen (III, 7).
3. Het hoger beroep van het college is gericht tegen het oordeel van de rechtbank als weergegeven bij ii. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld voor zover de aangevallen uitspraak ziet op het oordeel van de rechtbank bij i en iii.
4. Het hoger beroep van het college.
4.1. De rechtbank overwoog dat betrokkene ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt bij de besluiten twee anderen te plaatsen op door betrokkene geambieerde functies op de grond dat betrokkene in het geheel niet geschikt werd geacht voor die leidinggevende functies. Nu betrokkene die functies ambieerde was hij wel degelijk belanghebbende bij deze besluiten, aldus de rechtbank in rechtsoverweging 6.2.
4.2. De rechtbank heeft er daarbij echter aan voorbijgezien dat een ambtenaar als betrokkene volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 25 februari 1999, LJN ZB 8194 en AB 1999, 270) over artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen een besluit of benoeming van een ander slechts beroep kan instellen of bezwaar kan maken indien en voor zover dat besluit geacht moet worden een ten aanzien van hem als zodanig genomen besluit (weigering) te behelzen waardoor hij rechtstreeks in zijn belang is getroffen.
4.3. Een besluit om betrokkene niet te plaatsen in de door hem geambieerde functies is naar het oordeel van de Raad reeds vervat in het tot betrokkene gerichte besluit hem als herplaatsingskandidaat aan te wijzen. Om die reden ziet de Raad geen aanleiding om in de plaatsingsbesluiten van twee anderen (nogmaals) een weigering te lezen om betrokkene te plaatsen op de geambieerde functies. De niet-ontvankelijkverklaring was dus terecht en de rechtbank heeft het bestreden besluit dan ook ten onrechte deels vernietigd en vervolgens zelf voorzien in de zaak. Het hoger beroep van het college slaagt.
5. Het hoger beroep van betrokkene.
5.1. Betrokkene is als herplaatsingskandidaat aangemerkt omdat hij niet kon worden geplaatst in een passende of geschikte functie. Betrokkene had naar de twee door hem geambieerde functies gesolliciteerd, maar werd niet geschikt geacht vanwege het ontbreken van relevante leidinggevende ervaring. Dit laatste betwist betrokkene; hij acht zich wel degelijk geschikt voor de twee door hem geambieerde leidinggevende functies.
5.2. Een besluit als hier aan de orde is het resultaat van een afwegingsproces van de capaciteiten van een betrokkene tegen de achtergrond van de vereisten die voor de desbetreffende functies zijn gesteld. Het college komt bij een dergelijke beslissing beoordelingsvrijheid toe. De rechterlijke toetsing van die beslissing is daarom terughoudend.
5.3. De geambieerde functies zijn functies waarin een hiërarchische verantwoordelijkheid moet worden gedragen voor de aansturing van een organisatie-eenheid, zowel op personeels- als organisatorisch terrein. Betrokkene was als senior juridisch beleidsmedewerker belast met de coördinatie/aansturing van het juridisch cluster van de dienst Inwonerszaken, waartoe blijkens het verslag van het functioneringsgesprek van 26 november 2007 ook behoorde het geven van dagelijkse leiding aan de juridisch medewerkers. Betrokkene was verantwoordelijk voor het werkoverleg, plande en verdeelde de werkzaamheden en nam deel aan het managementoverleg van het bedrijfsbureau.
5.4. De Raad ziet in deze werkzaamheden, met het college, niet besloten liggen de hiërarchische leidinggevende verantwoordelijkheden als vereist in de geambieerde functies. Veeleer is sprake van het als meewerkend voorman coördineren van de op de afdeling voorkomende werkzaamheden. Het college heeft dan ook met juistheid overwogen dat betrokkene niet beschikt over de nodige leidinggevende ervaring. Daarenboven heeft het college erop gewezen dat de stijl van leidinggeven die betrokkene heeft niet strookt met hetgeen het college voor ogen staat in de geambieerde functies.
De gedingstukken, waaronder verslagen van recente beoordelings- en functioneringsgesprekken onderbouwen dit standpunt. Daaruit blijkt dat het gevoel voor menselijke verhoudingen en tact in de gesprekken een punt van aandacht is en dat medewerkers meer betrokken moeten worden bij de gang van zaken binnen het cluster. Betrokkene wordt als vrij solistisch ingesteld beschreven. Ter zitting heeft betrokkene weliswaar gesteld dat dit over het verleden gaat en dat hij zich verbeterd heeft, maar bewijzen daarvoor zijn niet overgelegd. Dat betrokkene een managementopleiding heeft gevolgd, is daarvoor niet voldoende; dat zegt immers te weinig over de praktische invulling van het leidinggeven.
5.5. In dit licht bezien is de reden waarom betrokkene niet geschikt is geacht voor de in geding zijnde functies niet onhoudbaar. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet. Het bestreden besluit is, voor zover dit de weigering behelst betrokkene te plaatsen, juist.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak wat betreft de beslissing onder III, 3,4,5,6 en 7 ;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond voor zover daarbij het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.