ECLI:NL:RBDHA:2015:10157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
C-09-473216- HA ZA 14-1041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling vordering gemeente tegen indiener van veelvuldige WOB-verzoeken met betrekking tot misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen de Gemeente Leiden en een gedaagde die veelvuldige verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) had ingediend. De Gemeente vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door het indienen van deze verzoeken, die door de Gemeente als misbruik van recht werden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente geen belang meer had bij de gevorderde verklaring voor recht, aangezien de besluiten van de Gemeente over de Wob-verzoeken onherroepelijk waren geworden. De rechtbank heeft echter wel het gevorderde gebod toegewezen, waarbij de gedaagde verplicht werd om bij het indienen van een Wob-verzoek expliciet te vermelden dat het om een Wob-verzoek ging, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 350,- aan schadevergoeding aan de Gemeente, maar de vordering tot schadevergoeding voor andere besluiten werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de grenzen van het indienen van Wob-verzoeken en de mogelijkheid voor gemeenten om zich te verweren tegen misbruik van deze wet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/473216 / HA ZA 14-1041
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. C.H. Norde te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Schaik te Vlist.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 augustus 2014 met producties 1 t/m 26
- de conclusie van antwoord van 10 december 2014
  • het tussenvonnis van 24 december 2014, waarbij een comparitie tussen partijen is bepaald
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2015 met de daarin genoemde stukken
  • het proces-verbaal van 11 mei 2015 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De processen-verbaal van comparitie zijn buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. De Gemeente heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 18 mei 2015. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij bericht van 27 mei 2015. De reacties van partijen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij besluit van 1 april 2014 heeft het college van burgemeesters en wethouders van de Gemeente (hierna het college) een viertal verzoeken om toezending van informatie van [gedaagde] van respectievelijk 14 februari, 21 februari, 28 februari en 7 maart 2014 aangemerkt als vorm van misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de verzoeken op die grond afgewezen (het besluit van 1 april 2014). Tevens heeft de Gemeente [gedaagde] in het besluit van 1 april 2014 aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad en [gedaagde] aangeschreven tot vergoeding van schade ter hoogte van € 350,-.
2.2.
Bij vier afzonderlijke brieven van 14 april 2014 heeft het college een viertal ingebrekestellingen van [gedaagde] van respectievelijk 15 maart, 24 maart, 31 maart en 6 april 2014 (die zien op het niet tijdig nemen van een besluit op de vier genoemde verzoeken om informatie van respectievelijk 14, 21 en 28 februari 2014 en van 7 maart 2014, als genoemd in het besluit van 1 april 2014) niet ontvankelijk verklaard op de grond dat [gedaagde] met de ingebrekestellingen misbruik maakt van recht en op de grond dat zij op genoemde verzoeken om informatie al heeft beslist in het besluit van 1 april 2014.
2.3.
Op 11 april 2014 heeft [gedaagde] een verzoek om toezending van informatie gestuurd met het kenmerk “ambtenaren’ (het verzoek om informatie van 11 april 2014). In het verzoek staat een grote hoeveelheid informatie over wat onder een ambtenaar wordt verstaan. Halverwege pagina 2 vraagt [gedaagde] openbaarmaking op grond van de Wob van de salarissen van ambtenaren en vervolgt hij zijn brief met het geven van nog meer informatie over ambtenaren. Op 10 mei 2014 heeft [gedaagde] de Gemeente een brief gestuurd met het kenmerk “ambtenaren”. Onderaan de eerste pagina staat, te midden van overige tekst, geschreven: “Op 11 april van dit jaar heb ik u een brief gestuurd. De beslistermijn daarvan is verstreken. Ik wens binnen 14 dagen een besluit.” (de ingebrekestelling van 10 mei 2014).
2.4.
Bij brief van 20 mei 2014 (het besluit van 20 mei 2014) heeft het college ten aanzien van een verzoek om informatie van 11 april 2014 aan [gedaagde] medegedeeld dat het college daarop geen besluit in de zin van de Wob zal nemen, maar dat wordt volstaan met verwijzing naar de website, waarop de gevraagde informatie al openbaar is gemaakt. Tevens heeft het college [gedaagde] in de brief van 20 mei 2014 geschreven dat zij de wijze waarop [gedaagde] zijn verzoek om informatie indient beschouwt als een vorm van misbruik van de Wob.
2.5.
Op 3 juli 2014 heeft [gedaagde] aan de Gemeente een brief gestuurd met het kenmerk “civiele procedure”. Halverwege de tekst is in die brief geschreven: “Op 25 april van dit jaar heb ik u een brief gestuurd. De beslistermijn daarvan is verstreken. Ik wens binnen veertien dagen een besluit.”
2.6.
Bij besluit van 10 juli 2014 (het besluit van 10 juli 2014) heeft het college de verzoeken om informatie ingevolge de Wob van [gedaagde] van 18 april en 25 april 2014 aangemerkt als een vorm van misbruik van de Wob en de Awb en de verzoeken op die grond afgewezen.
2.7.
Bij besluit van 17 juli 2014, verzonden 18 augustus 2015 (het besluit van 17 juli 2014) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 15 juli 2014 (het advies van de commissie), de bezwaren van [gedaagde] tegen de besluiten van 1 april 2014 en 14 april 2014 ongegrond c.q. niet ontvankelijk verklaard en de besluiten van het college van 1 april 2014 en 14 april 2014, onder aanvulling van de motivering van de besluiten van 14 april 2014 wat betreft de
niet - ontvankelijkheid van de bezwaarschriften, in stand gelaten. In het advies van de commissie, dat het college integraal aan het besluit van 17 juli 2014 ten grondslag heeft gelegd, is overwogen dat [gedaagde] met het indienen van de Wob-verzoeken van respectievelijk 14, 21 en 28 februari 2014, 7 maart 2014, 18 en 25 april 2014 als ook met de ingebrekestellingen van 15, 25 en 31 maart 2014 en 6 april 2014 misbruik heeft gemaakt van recht.
2.8.
De besluiten van 10 juli 2014 en 17 juli 2014 zijn onherroepelijk geworden.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- (1) te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld met de indiening van zijn verzoeken om informatie en ingebrekestellingen;
- (2) [gedaagde] te verbieden om meer dan twee Wob-verzoeken per kalendermaand bij de Gemeente, dan wel haar diensten of organen, in te dienen en te gebieden om bij het doen van een Wob-verzoek in de aanhef te vermelden dat het een Wob-verzoek betreft, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per keer dat hij dit verbod /gebod overtreedt;
- (3) [gedaagde] te veroordelen om te voldoen een bedrag van € 1.050,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot datum der algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2.
De Gemeente voert aan dat [gedaagde] met zijn verzoeken om informatie en ingebrekestellingen misbruik maakt van de Wob dan wel de Awb en aldus onrechtmatig handelt jegens de Gemeente, als bedoeld in artikel 3:13 en 3:15 Burgerlijk Wetboek (BW). In de aanhef van zijn verzoeken maakt [gedaagde] niet duidelijk dat het om Wob - verzoeken gaat. De verzoeken worden temidden van een grote hoeveelheid tekst van informatieve aard gedaan. Ook de ingebrekestellingen heeft [gedaagde] op zeer verhullende wijze te midden van een grote hoeveelheid tekst opgenomen. Het misbruik zit daarin dat [gedaagde] met zijn verzoeken niet beoogt dat de gevraagde informatie openbaar wordt gemaakt, maar dat hij beoogt dwangsommen van de Gemeente te incasseren op grond van artikel 4:17 Awb en verder, alsmede eventuele proceskostenvergoedingen. Door de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] leidt de Gemeente schade. De schade bestaat uit het aantal uren dat ambtenaren onnodig moeten besteden aan het herkennen en verwerken van de verzoeken om informatie en ingebrekestellingen van [gedaagde] . De Gemeente heeft belang dat [gedaagde] een verbod c.q. gebod wordt opgelegd voor wat betreft het aantal verzoeken om informatie en de wijze waarop ze worden vormgegeven. Voorts vordert de Gemeente vergoeding van haar schade die bestaat uit de in verband met het herkennen en behandelen van de verzoeken om informatie gemaakte kosten, waarbij de gemeente het bedrag heeft gematigd tot € 1.050,-, zijnde € 350,- voor elk van de besluiten van 1 april 2014, 20 mei 2014 en 10 juli 2014.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht

4.1.
Met de gevorderde verklaring van recht wenst de Gemeente een beoordeling van de (on)rechtmatigheid van alle in 2.1. -2.8. genoemde verzoeken om informatie (hierna te zamen de Wob-verzoeken) en ingebrekestellingen van [gedaagde] . De rechtbank overweegt dat de Wob-verzoeken en de ingebrekestellingen zijn beoordeeld door het college in de primaire besluiten van 1 april 2014, 14 april 2014, 10 juli 2014 en de beslissing op bezwaar van 17 juli 2014. Het verzoek om informatie van 11 april 2014 heeft het college beoordeeld in het besluit van het college van 20 mei 2013. In alle genoemd besluiten heeft het college steeds overwogen dat [gedaagde] met de Wob - verzoeken en de ingebrekestellingen misbruik van recht heeft gemaakt.
4.2.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, in het bijzonder de overwegingen 6.1., 6.9. en 7.1.) kan de beoordeling van een bestuursorgaan dat bij het indienen van Wob-verzoeken misbruik is gemaakt van recht in de zin van artikel 3:13 en 3:15 BW voor worden gelegd aan de bestuursrechter en is dit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Hetzelfde geldt voor de ingebrekestellingen door beroep in te stellen tegen het daarop volgend besluit of tegen het uitblijven van een besluit.
4.3.
Voor [gedaagde] stond een wettelijk geregelde en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open, waarin hij de besluiten van de Gemeente als genoemd in 4.1. over het misbruik van recht door [gedaagde] aan de bestuursrechter heeft kunnen voorleggen [gedaagde] heeft deze rechtsgang niet benut, zodat deze besluiten onherroepelijk zijn geworden. Het oordeel van het college dat [gedaagde] met de Wob-verzoeken en ingebrekestellingen misbruik van recht heeft gemaakt staat daarmee vast.
4.4.
Daaruit volgt dat de Gemeente geen belang (meer) heeft bij de gevorderde verklaring van recht. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
De rechtbank zal hierna van de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] uitgaan bij het beoordelen van de overige vorderingen van de Gemeente. Aan een bespreking van de vele door [gedaagde] opgeworpen weren ten aanzien van de onrechtmatigheid van zijn gedragingen komt de rechtbank niet toe.
gevorderd verbod c.q. gebod ten aanzien van toekomstige Wob-verzoeken
4.6.
De Gemeente kan haar op onrechtmatige daad gegronde vorderingen aangaande het verbod c.q. gebod ten aanzien van toekomstige Wob-verzoeken (dat zij baseert op het vaststaande misbruik van recht door [gedaagde] bij de reeds ingediende Wob-verzoeken) - bij gebreke van een andere rechtsgang daarvoor - instellen bij de burgerlijke rechter. Met de vordering wenst de Gemeente dat aan het indienen van Wob-verzoeken door [gedaagde] in de toekomst zelf beperkingen worden gesteld, een resultaat dat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd. Van een ongeoorloofde doorkruising van het systeem van de Awb is dan ook geen sprake. Hierover zou slechts anders kunnen worden gedacht indien op dit gebied voor aanvullende bescherming door de burgerlijke rechter geen ruimte bestaat, maar uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 4:5 Awb (buiten behandeling laten) en artikel 4:15 Awb (opschorting beslistermijn) blijkt daarvan niet.
4.7.
De Gemeente vordert dat [gedaagde] wordt
verboden om meer dan twee Wob-verzoeken per kalendermaand bij de Gemeente, dan wel haar diensten of organen, in te dienen en dat hem wordt
geboden om bij het doen van een Wob-verzoek in de aanhef te vermelden dat het een Wob-verzoek betreft, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per keer dat hij dit verbod c.q. gebod overtreedt. Daarmee wil de Gemeente, zo begrijpt de rechtbank haar stellingen, voorkomen dat ambtenaren onnodig uren moeten besteden aan het herkennen en verwerken van de verzoeken van [gedaagde] .
4.8.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 3:296 BW in samenhang met artikel 6:168 BW een dreigende onrechtmatige gedraging dan wel voortzetting van een onrechtmatige gedraging op vordering moet verbieden en dat zij daarbij een discretionaire bevoegdheid heeft de verbodsvordering op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen af te wijzen ondanks de vaststelling dat van een onrechtmatige gedraging sprake is. Ook de door de Gemeente gevorderde ver- en geboden zal de rechtbank toetsen aan deze maatstaf. Naar het oordeel van de rechtbank dient een ver- of gebod niet verder te reiken dan uit oogpunt van doelmatigheid, en rekening houdend met de betrokken belangen, geboden is.
4.9.
De rechtbank weegt de volgende belangen tegen elkaar af. De Gemeente heeft belang bij het inperken van haar schade, daarin bestaande dat voorkomen wordt dat haar ambtenaren onnodig uren besteden aan het herkennen en verwerken van Wob-verzoeken en ingebrekestellingen van [gedaagde] . Daartegenover staat het algemeen belang van openbaarheid van informatie, zoals dat is neergelegd in de Wob. Voorts acht de rechtbank de omstandigheid van belang dat [gedaagde] , nadat hij in de periode van februari 2014 tot juli 2014 diverse verzoeken om informatie en ingebrekestellingen heeft ingediend, nadien geen verzoeken of ingebrekestellingen meer heeft ingediend.
4.10.
De rechtbank overweegt dat aan de belangen van de Gemeente om toekomstige schade te beperken voldoende tegemoet kan worden gekomen, en aan het algemeen belang van openbaarheid van informatie niet op ondoelmatige wijze afbreuk wordt gedaan, indien het gevorderde gebod, om in de aanhef van een Wob-verzoek te vermelden dat het een Wob-verzoek betreft, wordt toegewezen, een en ander op straffe van een dwangsom. Toewijzing van dit gebod komt naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het uitgangspunt dat Wob-verzoeken vormvrij zijn. De rechtbank verwacht dat toewijzing van het gebod op straffe van een dwangsom misbruik van recht door [gedaagde] zal doen tegengaan. Expliciete vermelding in de aanhef van een brief dat sprake is van een Wob-verzoek verkleint voorts het risico voor de Gemeente dat zij Wob-verzoeken over het hoofd ziet en daarmee het risico op het verbeuren van dwangsommen, zodat [gedaagde] in die zin geen profijt zal hebben van het indienen van Wob-verzoeken.
4.11.
Naast toewijzing van het gebod én de discretionaire bevoegdheid van de Gemeente om (al dan niet verhulde) Wob-verzoeken op grond van misbruik van recht af te wijzen, heeft de Gemeente onvoldoende belang bij toewijzing van haar verbodsvordering ten aanzien van het
aantalWob-verzoeken, en dient het algemeen belang van openbaarheid van informatie op dit punt zwaarder te wegen. De verbodsvordering zal de rechtbank daarom afwijzen.
gevorderde schadevergoeding
4.12.
De Gemeente heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot voldoening van schade voor een bedrag van € 1.050,00, zijnde € 350,- voor elk van de besluiten van 1 april 2014, 20 mei 2014 en 10 juli 2014.
4.13.
De Gemeente kan haar op onrechtmatige daad gegronde vorderingen aangaande de vergoeding van haar schade als gevolg van het misbruik van recht door [gedaagde] , - bij gebreke van een andere rechtsgang daarvoor - instellen bij de burgerlijke rechter. Van een ongeoorloofde doorkruising van het systeem van de Awb is geen sprake.
4.14.
De rechtbank overweegt voorts dat het relativiteitsbeginsel niet in de weg staat aan de vordering tot vergoeding van schade. De artikelen 3:13 en 3:15 van het BW strekken tot bescherming van degene jegens wie misbruik van recht wordt gemaakt. Als gezegd staat vast dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van zijn recht om bij de Gemeente Wob-verzoeken in te kunnen dienen.
4.15.
[gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde schade gemotiveerd betwist.
4.16.
De gevorderde schadevergoeding van € 350,- voor werkzaamheden van ambtenaren voor het besluit van 1 april 2014 (2.1) zal de rechtbank toewijzen. In het besluit van 1 april 2014 heeft de gemeente beslist op vier afzonderlijke Wob-verzoeken en daarbij voor de eerste maal ‘de koers moeten uitzetten’ jegens [gedaagde] . Voldoende aannemelijk is dat het gevorderde schadebedrag de daadwerkelijke kosten voor de werkzaamheden van de ambtenaren niet overschrijdt.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente (de hoogte van) haar schade als gevolg van (het moeten nemen van) de besluiten van 20 mei 2014 en van 10 juli 2014 (zie 2.4 en 2.6), gelet ook op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] over de hoogte van de schadebedragen, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank weegt daarbij mee dat de besluiten betrekking hebben op één, respectievelijk twee Wob-verzoek(en), dat de besluiten een beperkte inhoud hebben en dat de besluiten voortborduren op werkzaamheden die de Gemeente reeds in het kader van het besluit van 1 april 2014 heeft moeten verrichten (het uitzetten van de koers). De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de schade met betrekking tot de besluiten van 20 mei 2014 en 10 juli 2014 afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten
4.18.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4.19.
Een veroordeling tot betaling van de zogeheten nakosten kan achterwege blijven, nu de onderstaande kostenveroordeling ook voor deze kosten een executoriale titel oplevert (vgl. onder meer: Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering tot verklaring voor recht af,
5.2.
gebiedt [gedaagde] om bij het doen van een Wob-verzoek in de aanhef te vermelden dat het een Wob-verzoek betreft, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per keer dat hij dit gebod overtreedt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Gemeente te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 28 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
type: 1328
coll