In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een watervergunning aan de vergunninghouder voor de aanleg van een vaarweg. De vergunning werd verleend op basis van artikel 6.13 van de Waterwet, waarbij diverse ingrepen in het watersysteem noodzakelijk waren. Eiseressen, die zich verzetten tegen het besluit, hebben beroep ingesteld tegen de vergunningverlening. De rechtbank heeft het procesverloop beschreven, waarbij op 25 juni 2015 een zitting heeft plaatsgevonden. Eiseressen hebben hun belangen ingeroepen, die verband houden met natuur- en milieubescherming, en hebben betoogd dat de vergunning niet in overeenstemming is met de doelstellingen van de Waterwet. De rechtbank heeft de argumenten van eiseressen beoordeeld, waaronder de veiligheid van de waterkering en de waterkwaliteit. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder zich aan de vereisten van de Waterwet houdt en dat de vergunning niet onverenigbaar is met de doelstellingen van het waterbeheer. De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen zes weken na verzending.