ECLI:NL:RBDHA:2015:10035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
VK-15_15189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van alleenstaande vrouw op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel naar Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag van een alleenstaande vrouw met Eritrese nationaliteit. De eiseres had op 5 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 12 augustus 2015 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin III-verordening. Eiseres voerde aan dat haar overdracht naar Italië in strijd was met artikel 3 van het EVRM, omdat zij als alleenstaande vrouw bijzonder kwetsbaar was en slechte ervaringen had in Italië. Ze verwees naar een rapport van de Asylum Information Database (AIDA) en stelde dat er geen toegang was tot medische hulp en rechtshulpverlening in Italië.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechter verwees naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak, waaruit bleek dat de situatie in Italië niet zodanig was dat overdracht van asielzoekers daar zonder meer in strijd zou zijn met het EVRM. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechter oordeelde dat de asielaanvraag van eiseres terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van griffier S.A.K. Kurvink, en werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/15189 (voorlopige voorziening) en 15/15188 (bodemprocedure)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 27 augustus 2015 in de zaak tussen
[naam] (eveneens bekend als: [naam]), eiseres,
gemachtigde mr. R.E. Temmen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. I.D. Vleeshouwers.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2015 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Op 12 augustus 2015 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 5 mei 2015 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft daarbij vastgesteld dat op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, PbEU 2013 L180 (Dublin III) de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres bij Italië ligt.
4. Eiseres stelt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en dat haar overdracht naar Italië in strijd is met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij verwijst daartoe naar het rapport van het Asylum Information Database (AIDA) van januari 2015. Ook heeft zij aangevoerd dat zij als alleenstaande vrouw bijzonder kwetsbaar is, zeker gelet op haar eerdere slechte ervaringen in Italië. Zij werd uit de opvang weggestuurd en kreeg te horen dat zij geen asiel mocht aanvragen, terwijl er volgens eiseres ook geen toegang tot medische hulp en rechtshulpverlening was. Subsidiair meent zij dat verweerder heeft miskend dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat haar overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van Dublin III kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublin III neergelegde criteria niet verplicht.
Uit paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek op internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van voornoemd artikel 17. Verweerder maakt van deze bevoegdheid gebruik in situaties waarin concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat er concrete, op haar individuele zaak betrekking hebbende, feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn van deze bevoegdheid gebruik te maken.
6. Italië is evenals Nederland partij bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag en verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan genoemde verdragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat Italië zich niet aan zijn verdragsverplichtingen zal houden. Verweerder heeft het bestreden besluit op dit punt voldoende gemotiveerd. In zijn arrest van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (nr. 29217/12; www.echr.coe.int), en in zijn beslissingen van 13 januari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland (nr. 51428/10) en van 3 februari 2015 in de zaak M.O.S.H. tegen Nederland (nr. 63469/09) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overwogen dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht van asielzoekers aan Italië zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Ook volgt uit de uitspraken van de Afdeling van onder meer 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304) en 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1677) dat ten aanzien van Italië nog immer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In aanvulling hierop wordt terecht door verweerder overwogen dat eiseres zich, indien zich problemen voordoen, in Italië kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten. Uit de informatie waarnaar eiseres heeft verwezen en die dateert van vóór laatstgenoemde uitspraken van de Afdeling, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen wezenlijk ander beeld dan in voornoemde uitspraken van de Afdeling en het EHRM wordt geschetst. De in beroep ingebrachte stelling van eiseres dat zij in Italië geen asiel mocht aanvragen verhoudt zich bovendien niet met haar eigen verklaringen in het gehoor aanmeldfase en het eerste gehoor.
7. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat uit het Tarakhel-arrest niet volgt dat ook een alleenstaande vrouw als eiseres behoort tot een kwetsbare groep waarvoor eerder een uitzondering gemaakt moet worden op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie van eiseres kan niet op één lijn worden gesteld met de situatie waarbij gezinnen met jonge kinderen moeten worden opgevangen. Blijkens het claimaccoord van 12 juni 2015 wordt eiseres overigens doorverwezen naar het European Refugee Fund-project.
8. De beroepsgrond dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
9. De slotsom is dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.