ECLI:NL:RBDHA:2014:9984
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vrijheidsontneming van Algerijnse vreemdeling door de Staat der Nederlanden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse vreemdeling en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling, geboren in 1969, was op 10 februari 2014 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij had beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, ondanks dat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspanningsverplichting van de Staatssecretaris was geschonden, omdat er geen bewijs was dat er een reëel zicht op uitzetting bestond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.330,-- aan de vreemdeling, alsook de proceskosten van € 974,--. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de overheid bij het toepassen van vrijheidsontnemende maatregelen en de noodzaak om deze zorgvuldig te onderbouwen.