ECLI:NL:RBDHA:2014:9777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
C-09-447037 - HA ZA 13-804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid in verband met fraude na strafrechtelijke veroordeling en hoofdelijkheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een complexe aansprakelijkheidskwestie. De eiser, Delta Lloyd Vastgoed Kantoren B.V., vorderde schadevergoeding van [A], die als technisch manager verantwoordelijk was voor het onderhoud van kantoorpanden. Delta Lloyd had ontdekt dat er door aannemers facturen waren ingediend voor werkzaamheden die niet waren uitgevoerd, en dat [A] hierbij betrokken was geweest. Na een strafrechtelijke veroordeling van [A] voor oplichting en valsheid in geschrifte, vorderde Delta Lloyd een bedrag van € 3.347.813,47, vermeerderd met rente, als schadevergoeding voor de valse facturen.

De rechtbank oordeelde dat [A] volledig aansprakelijk was voor de schade die Delta Lloyd had geleden door de betalingen op basis van de valse facturen. De rechtbank verwierp de verweren van [A], waaronder het argument dat hij niet verantwoordelijk was voor de hoogte van de facturen en dat er sprake was van eigen schuld aan de zijde van Delta Lloyd. De rechtbank stelde vast dat [A] de aannemers had geïnstrueerd om facturen te sturen en dat hij op de hoogte was van de bedragen die gefactureerd werden. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding toewijsbaar was en dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf de datum van betaling van de facturen.

In de vrijwaringszaak vorderde [A] dat de gedaagden hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van het bedrag dat hij in de hoofdzaak verschuldigd was. De rechtbank oordeelde echter dat de vorderingen tegen de gedaagden niet toewijsbaar waren, omdat er geen bewijs was dat zij gezamenlijk hadden gehandeld. De rechtbank wees de vorderingen van [A] in de vrijwaringszaak af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/447037 / HA ZA 13-804
&
zaaknummer / rolnummer: C/09/454908 / HA ZA 13-1311
Vonnis (bij vervroeging) van 6 augustus 2014
in de
hoofdzaakmet zaaknummer / rolnummer: C/09/447037 / HA ZA 13-804
van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Delta Lloyd Vastgoed Kantoren B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. ir. M.J. Sturm te Rotterdam,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
en in de
vrijwaringszaakmet zaaknummer / rolnummer: C/09/454908 / HA ZA 13-1311 van:
[A],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiser,
advocaat mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
tegen

3 Remco [C], wonende te [woonplaats],gedaagde,niet verschenen,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zichtbaar Onderhoud B.V. (voorheen genaamd [F] B.O.S.),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. O.P. van Tricht te Utrecht.
Partijen zullen hierna DL, [A], Piquasto, [B], [C] en [F] genoemd worden.

1.Het verloop in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van DL van 5 juli 2013, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 9 oktober 2013, waarbij [A] is toegestaan Piquasto, [B], Doordacht Design VOF (de VOF waarvan [C] vennoot was, de VOF hierna te noemen: Doordacht) en [F] in vrijwaring op te roepen;
  • de dagvaardingen in de vrijwaringsprocedure van 12 november 2013, met producties;
  • de conclusies van antwoord in de vrijwaringsprocedure van Piquasto (met producties),en van [B] en [F] (met productie);
  • het tussenvonnis van 5 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2014 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank heeft van DL (fax mr. Sturm van 18 juli 2014) en van Piquasto (fax mr. Voorrips van 15 juli 2014) reacties ontvangen op de inhoud van het proces-verbaal van comparitie, dat met toestemming van alle partijen buiten hun aanwezigheid was opgemaakt. Die berichten maken deel uit van het procesdossier. Voor zover de fax van mr. Sturm verder gaat dan (louter) opmerkingen over eventuele omissies in het proces-verbaal, zal de rechtbank daarop geen acht slaan.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
[A] was tot 16 juli 2008 als werknemer van DL in zijn functie van ‘technisch manager portfolio kantoren Delta Lloyd Vastgoed’ verantwoordelijk voor het onderhoud en de renovatie van kantoorpanden van DL, dat wil zeggen voor technische aangelegenheden, te verstrekken opdrachten en de controle op uitgevoerde werkzaamheden naar aanleiding van opdrachten. Hij hield uit hoofde van zijn functie contacten met beheerders en/of aannemers van de panden van DL.
2.2.
Nadat DL in juli 2008 het vermoeden had gekregen dat door aannemers facturen waren ingediend (en door DL waren betaald) voor werkzaamheden die niet waren verricht aan de panden van DL, is door DL intern onderzoek verricht. Daaruit is het concrete vermoeden voortgekomen dat [A] betrokken is geweest bij fraude waarvan DL het slachtoffer is geworden. DL heeft aangifte gedaan en heeft [A] op staande voet ontslagen.
2.3.
Nadat deze rechtbank in verband met voornoemde gedragingen aan [A] een gevangenisstraf van vijf jaar had opgelegd voor oplichting, valsheid in geschrifte, witwassen en het als bestuurder van de vennootschap Quality Real Estate B.V. (hierna: QRE) feitelijk leiding geven aan witwassen heeft het hof Den Haag, bij arrest van 5 december 2012, het vonnis vernietigd en [A] veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Tegen het arrest van het hof is geen cassatieberoep in gesteld.
2.4.
In het arrest van het hof is de oplichting en de valsheid in geschrifte (mede) gefundeerd op 23 facturen afkomstig van Wico Bouw B.V. (in de strafzaak genoemd facturen 9 tot en met 11 en 14), van Piquasto (facturen 29 tot en met 37), van [F] (facturen 39, 40, 47 en 48), van [B] (facturen 47 en 48), van Reconse B.V. (facturen 56 en 57) en van Doordacht (facturen 59 tot en met 61), die alle als “vals” zijn aangemerkt door het hof. De gang van zaken was als volgt: 1. er werden in opdracht van [A] facturen gestuurd aan DL voor werkzaamheden die niet waren uitgevoerd (de facturen 9 tot en met 11, 14, 56 en 57), en 2. opdrachtnemers verrichtten werkzaamheden in en aan panden van [A] of van QRE; op aanwijzing van [A] werden daarvoor facturen gestuurd aan DL of een aan haar gelieerde vennootschap waarbij melding werd gemaakt van het verrichten van werkzaamheden aan panden van de Delta Lloyd-groep. In beide gevallen werden de aan DL gezonden facturen betaald.
De som van de 23 facturen bedraagt € 2.670.871,28. Alle factuurbedragen zijn vanaf bankrekeningnummer 022.37.47.262 ten name van “Delta Lloyd Vastgoed” aan de diverse aannemers voldaan. Op alle facturen was vermeld dat werkzaamheden waren verricht aan panden van de Delta Lloyd-groep.
2.5.
Bij akte van cessie d.d. 30 juni 2013 hebben Delta Lloyd N.V., Delta Lloyd Levensverzekering N.V. en alle vastgoedvennootschappen behorende tot de Delta Lloyd-groep hun (eventuele) vorderingen op [A] gecedeerd aan DL.

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
DL vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [A] tot betaling van € 3.347.813,47, vermeerderd met rente vanaf 1 april 2013, met veroordeling van [A] in de gedingkosten, verhoogd met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
DL legt aan haar vordering ten grondslag dat [A] schadeplichtig is jegens haar wegens zijn onrechtmatig handelen. In deze procedure beperkt zij zich tot het vorderen van een schadevergoeding ter hoogte van de facturen genoemd in 2.4., ten aanzien van welke facturen de valsheid vast staat. Van de gevorderde hoofdsom maakt deel uit de wettelijke rente over de som van de 23 factuurbedragen tot 1 april 2013 (€ 676.942,19).
3.3.
[A] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[A] vordert in reconventie (nadat hij ter comparitie kenbaar had gemaakt geen belang meer te hebben bij zijn voorwaardelijke eis in reconventie) dat de rechtbank DL zal gelasten alle stukken die zien op de verkopen van panden waarvoor diverse van de 23 betrokken facturen zijn gestuurd, over te leggen zodat duidelijk wordt welke kosten zijn toegerekend aan kopers.
3.6.
DL voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in de vrijwaringszaak

4.1.
[A] vordert primair dat alle gedaagden in de vrijwaringsprocedure hoofdelijk worden veroordeeld om aan hem te betalen het bedrag tot betaling waarvan [A] in de hoofdzaak veroordeeld wordt. Subsidiair vordert [A] dat ieder van de gedaagden wordt veroordeeld aan hem te voldoen de som van de van de betrokken gedaagde afkomstige facturen, gezonden aan DL, namelijk € 428.244,50 (Piquasto), € 187.690 ([B]), € 207.005,13 ([C]) en € 71.340 ([F]), voor elk van de gedaagden te vermeerderen met rente en kosten tot betaling waarvan [A] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met veroordeling van gedaagden in de gedingkosten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.
4.2.
De gedaagden – met uitzondering van de niet-verschenen [C] – voeren gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.

5.De beoordeling van de hoofdzaak

in conventie
5.1.
Vast staat dat de 23 facturen die in dit geding centraal staan alle – in de woorden van [A] – “bewezenverklaard onjuist” – zijn. DL is tot betaling overgegaan op grond van de vermelding op de facturen van werkzaamheden aan panden die aan de Delta Lloyd-groep toebehoorden. Vast staat dat het [A] is geweest die de diverse aannemers heeft geïnstrueerd welke tekst zij op de 23 aan DL te richten facturen moesten vermelden, terwijl in werkelijkheid geen werkzaamheden waren verricht, dan wel werkzaamheden waren verricht aan (één van) de negen panden van [A] of van één van de twee panden van de door hem bestuurde vennootschap QRE. DL houdt [A] aansprakelijk voor de schade die zij lijdt. Die schade bestaat uit alle betalingen op basis van ‘valse’ facturen en DL vordert de volledige som van de 23 facturen die in dit geding centraal staan. Zij beperkt zich in deze procedure tot de facturen die in de strafprocedure, in hoger beroep, als ‘vals’ zijn bestempeld, hoewel er, zo stelt DL, buiten de schade door deze 23 facturen meer schade door haar is geleden. De rechtbank zal de verweren van [A] tegen de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering van DL hierna stuk voor stuk behandelen.
DL is niet de schadelijdende vennootschap
5.2.
[A] voert het verweer dat niet duidelijk is welke vennootschap de betalingen aan de diverse aannemers heeft verricht en dat daardoor evenmin duidelijk is welke vennootschap schade geleden heeft en dus een vorderingsrecht heeft.
5.3.
Dit verweer treft geen doel. DL heeft als productie 5 bij dagvaarding een overzicht van alle in het geding zijnde facturen en de bijbehorende overschrijvingsbescheiden en betalingsbewijzen overgelegd. Daaruit blijkt dat de betalingen telkens zijn verricht van bankrekeningnummer 022.37.47.262 op naam van “Delta Lloyd Vastgoed”. Voor het geval aangenomen zou moeten worden dat deze rekeninghouder niet of niet uitsluitend DL is, dan geldt dat door de cessie van 20 juni 2013, waarbij tien Delta Lloyd-vennootschappen om – volgens de tekst van de akte van cessie – “thans elke onduidelijkheid weg te nemen door alle mogelijke vorderingen die zij op [A] jr. hebben bij één partij onder te brengen” hun mogelijke vorderingen op [A] aan DL hebben gecedeerd, zodat nu het vorderingsrecht ter zake de 23 facturen bij uitsluiting aan DL toekomt. [A] heeft niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat er nog andere entiteiten zijn die een vorderingsrecht kunnen hebben ter zake van één of meer van de 23 facturen en niet bij de cessie betrokken zijn.
DL heeft ten onrechte betaald op basis van facturen met ondeugdelijke tenaamstellingen
5.4.
Verwant aan het zojuist behandelde verweer van [A] is zijn stelling dat er facturen betaald zijn door DL terwijl de tenaamstelling van die facturen ondeugdelijk was. Dergelijke facturen met “verhaspelde tenaamstellingen” mochten door DL niet betaald worden, zo brengt [A] naar voren. [A] is van mening dat DL bijvoorbeeld facturen met de tenaamstelling “Kantoren BV p/a Delta Lloyd Vastgoed” (factuur 9), “Delta Lloyd Kantoren” (factuur 39) of “Delta Lloyd Vastgoed B.V.” (factuur 57) niet had mogen betalen omdat eiseres immers de naam “Delta Lloyd Vastgoed Kantoren B.V.” draagt.
5.5.
Ook dit verweer houdt geen stand. Gelet op de tenaamstelling van elk van de 23 facturen heeft DL, ook al was daarop niet steeds haar volledige statutaire naam vermeld, met recht mogen aannemen dat de facturen, mede gelet op de op die facturen vermelde werkzaamheden die panden van de Delta Lloyd-groep aangingen, voor haar bestemd waren. Dat DL deze facturen, gelet op de tenaamstelling, heeft voldaan is dan ook begrijpelijk. Bovendien heeft [A] niet aangevoerd dat de door zijn toedoen door de diverse opdrachtnemers gezonden facturen niet bestemd waren voor DL, terwijl een deel van die facturen nota bene ter attentie van [A] zelf is geadresseerd.
5.6.
[A] heeft voorts aangevoerd dat Vastgoed Westblaak B.V. niet meer bestaat, zodat de factuurbedragen die betrekking hebben op werkzaamheden aan de Westblaak 188-230 te Rotterdam (nummers 34 tot en met 37) niet door DL gevorderd kunnen worden. Westblaak heeft haar vordering immers niet aan DL gecedeerd, aldus [A].
De rechtbank heeft tussen de relevante facturen, die alle zijn overgelegd, geen factuur kunnen ontdekken die op naam was gesteld van Vastgoed Westblaak B.V. Ter zitting heeft DL erkend dat Westblaak B.V. reeds op 1 september 2007, nog voor de betaling van de facturen met nummers 34 tot en met 37 plaatsvond, was ontbonden. Zij heeft onbestreden aangevoerd dat het onderhoud van Westblaak 188-230 reeds vóór de ontbinding van Westblaak B.V. aan DL was overgedragen, terwijl de betreffende facturen door haar zijn betaald.
5.7.
Eén en ander betekent dat de rechtbank [A] niet volgt in zijn verweer dat er ten aanzien van deze betalingen sprake zou zijn van het ontbreken van causaal verband tussen de onrechtmatige gedragingen van [A] en de schade die DL lijdt of eigen schuld aan de zijde van DL.
[A] is niet hoofdelijk aansprakelijk
5.8.
[A] neemt het standpunt in dat hij niet voor de gehele schade die is veroorzaakt door de betaling van 23 facturen aansprakelijk is; van hoofdelijkheid kan geen sprake zijn, zo voert hij aan.
5.9.
Vast staat dat [A] de aannemers heeft geïnstrueerd dat zij facturen moesten sturen aan DL en welke omschrijving deze facturen moesten bevatten. Voor de schade die daardoor is ontstaan is [A] volledig aansprakelijk. Of aannemers/opdrachtnemers (mede) onrechtmatig hebben gehandeld jegens DL en in zoverre ‘dezelfde schade’ hebben veroorzaakt waardoor zij, met [A], hoofdelijk verbonden zijn (artikel 6:102 BW) behoeft hier niet beoordeeld te worden.
5.10.
De omstandigheid dat eventuele medeplegers niet door DL aansprakelijk zijn gesteld is geen steekhoudend argument om te kunnen concluderen dat het, in de woorden van [A], “te ver gaat om [A] nu voor het geheel te laten opdraaien”. [A] heeft onrechtmatig gehandeld, en voor zover de schade in causaal verband staat tot zijn handelen is [A] daarvoor, voor het geheel, aansprakelijk. Dat andere schadeveroorzakers jegens DL mogelijk ook hoofdelijk tot schadevergoeding gehouden zijn doet aan de aansprakelijkheid van [A], voor het geheel, niet af. De draagplicht in de onderlinge verhouding tussen de hoofdelijk verbonden debiteuren is – in ieder geval in de hoofdzaak – irrelevant. Ook het argument dat andere hoofdelijk verbonden schadeveroorzakers mogelijk meer verhaal bieden of met dezen door DL een schikking is getroffen, snijdt – bijzondere omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, daargelaten – geen hout. Het verweer van [A] faalt derhalve.
Facturen waren “opgeklopt, opgehoogd en vals”
5.11.
[A] voert aan dat hij geen zicht had op de hoogte van de door de aannemers gezonden facturen: hij behoefde de facturen niet te accorderen. Hij kan, zo stelt hij, niet aansprakelijk zijn voor facturen voor zover deze “opgeklopt, opgehoogd en vals” waren.
De rechtbank stelt vast dat het [A] is geweest die een essentiële rol heeft gespeeld bij de indiening van deze valse facturen bij DL, met het opzet dat deze betaald zouden worden door DL, zoals ook is gebeurd. De stukken die in dit geding zijn overgelegd wekken geenszins de indruk dat [A] niet wist welke bedragen werden gefactureerd, maar eerder dat [A] juist exact wist welke facturen door de aannemers werden gezonden. De verklaring van de heer [D] namens Piquasto (ter comparitie, in de vrijwaringszaak) schraagt dit beeld nadrukkelijk: Piquasto factureerde DL conform aan [A] uitgebrachte offertes voor werkzaamheden die werden verricht aan panden van [A] of QRE.
heeft zijn betoog over het “opgeklopte deel” van facturen overigens niet in het minst aan de hand van concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd. Maar zelfs in het uiterst onwaarschijnlijke geval dat [A] niet of niet steeds exact op de hoogte is geweest van de bedragen die aannemers bij DL factureerden nadat hij de informatie omtrent de tenaamstelling en beschrijving van hun facturen aan de aannemers had doorgegeven, geldt dat hij voor de volledige omvang van de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is. In dat geval geldt immers dat hij door de aannemers te instrueren hoe de valse facturen aan te leveren bij DL, zonder toe te zien op de hoogte van de gefactureerde bedragen, bewust het risico heeft genomen dat de vooral door zijn toedoen toch al ‘valse’ facturen bovendien nog ‘opgeklopt’ of ‘opgehoogd’ zouden worden. Ook voor deze mogelijke ‘ophogingen’ is hij aansprakelijk. Anders gezegd: ook tussen het onrechtmatig gedrag van [A] en het beweerdelijk ‘opgeklopte’ deel van de valse facturen bestaat causaal verband, zowel voor wat betreft de vestiging van de aansprakelijkheid (condicio sine qua non-verband; artikel 6:162 BW) als voor de omvang van de aansprakelijkheid (artikel 6:98 BW).
Facturen niet volledig “vals”
5.12.
[A] voert aan dat de facturen niet volledig vals waren en dat het aan DL is de schade te bewijzen. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat [A] stelt dat een deel van de gefactureerde bedragen wél in de vorm van feitelijke werkzaamheden ten behoeve van panden van de Delta Lloyd-groep aan DL ten goede is gekomen. [A] laat echter na – ook nadat hij alle facturen heeft kunnen beoordelen – ook maar een suggestie te doen over de mate waarin, en in welke gevallen, DL profijt kan hebben gehad van werkzaamheden die gefactureerd zijn. Dat had toch op zijn weg gelegen, nu hij met de aannemers Wico, Piquasto, [F], [B], Reconse en Doordacht contacten heeft onderhouden en hen tot het sturen van de facturen heeft geïnstrueerd. In dat licht is van belang dat in de stukken die betrekking hebben op de strafrechtelijke procedure eigenlijk alleen maar aanknopingspunten zijn te vinden voor de veronderstelling dat alle door middel van de litigieuze facturen berekende werkzaamheden volledig ten goede zijn gekomen aan (de panden van) [A] of QRE. Naar het oordeel van de rechtbank lag het, onder de gegeven omstandigheden, op de weg van [A] om nadere feiten en omstandigheden aan te voeren teneinde te kunnen beoordelen of de schade op een lager bedrag dan de som van alle 23 facturen behoort te worden vastgesteld.
5.13.
Dat geldt ook ten aanzien van het saneringswerk waaromtrent de heer [B] ter (in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gecombineerde) comparitie verklaarde dat een deel van het door zijn vennootschap gefactureerde saneringswerk daadwerkelijk betrekking heeft op een pand in Bilthoven, waar geen asbest was aangetroffen (de facturen met nummers 56 en 57). [B] verklaarde dat dat werk een bedrag van € 40.000 à € 50.000 vertegenwoordigde, terwijl de rest van het beschikbare budget door [A] zou zijn “doorgeschoven” aldus dat daarvoor in een pand van [A] althans van QRE gewerkt is. DL heeft ter comparitie bestreden dat werkzaamheden door [B] zijn verricht die aan DL ten goede zijn gekomen.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken uit de onder 2.3 en 2.4 bedoelde strafprocedure afdoende blijkt dat [B] geen asbestwerkzaamheden heeft uitgevoerd bij Biltse Hof. De beheerder van Biltse Hof, getuige [E], heeft met betrekking tot de facturen 56 en 57 verklaard dat de asbestsanering is uitgevoerd door het bedrijf [G] uit Leiden (zie p. 34 van productie 1 bij dagvaarding). Belangrijker is dat [B] als getuige heeft verklaard dat de beide facturen in werkelijkheid werkzaamheden aan een pand van [A] en/of QRE betroffen. Hij verklaart dat hij in dat pand voor € 200.000,- werkzaamheden zou uitvoeren, terwijl de beide facturen slechts een bedrag van € 187.690 vertegenwoordigen. Onder die omstandigheden is het ongeloofwaardig dat van de facturen nog een deel betrekking zou hebben op asbestsanering die voor DL zou zijn uitgevoerd. Bovendien rept hij er in zijn verklaring met geen woord over dat een deel van de facturen betrekking heeft op saneringswerkzaamheden voor de Biltse Hof. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het volledige bedrag van de facturen 56 en 57 is besteed aan werkzaamheden ten behoeve van een pand van [A] en/of QRE.
Eigen schuld van DL
5.15.
[A] meent dat een deel van de schade voor rekening van DL behoort te blijven. De rechtbank gaat daar niet in mee. “Geen, of te weinig, of geen goede of ingedutte controle” op offertes, facturen en uitgevoerde werkzaamheden, ook als daar sprake van zou zijn bij een grote vastgoedeigenaar, rechtvaardigt niet een deel van de door de fraude van [A] ontstane schade voor rekening van DL te laten. De omstandigheid dat [A] een “jonge medewerker” was, brengt in dat oordeel geen verandering nu hij DL opzettelijk heeft benadeeld door derden facturen aan DL te laten sturen waar geen werkzaamheden tegenover stonden en door op kosten van DL voor (ten minste) ruim € 1 miljoen (facturen 29 tot en met 37, 39, 40, 47, 48 en 58 tot en met 61) aan eigen panden te laten werken. Dat DL wellicht, zoals [A] ook opmerkt, “onverstandig” heeft gehandeld door hem niet voldoende te controleren bij de vervulling van zijn taak als technisch manager portfolio kantoren, levert geen eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW op.
Aftrek van ontvangen bedragen uit hoofde van de schikkingen
5.16.
DL stelt dat zij van [F] facturen heeft ontvangen tot een bedrag groot € 289.724 exclusief BTW waarvoor geen werkzaamheden voor DL zijn verricht. Van deze facturen was een bedrag groot € 99.000 (nog) niet betaald ten tijde van de ontdekking van de fraude. Eén factuur, ter grootte van € 40.000, heeft [F] vrijwillig gerestitueerd. Een schade van € 150.724 exclusief BTW door facturen van [F], resteert. [F] heeft vervolgens op grond van een vaststellingsovereenkomst die DL met [F] is aangegaan, € 40.000 betaald. De facturen 39 en 40, die deel uitmaken van de vordering van DL in deze procedure, zijn afkomstig van [F] en bedragen in totaal € 71.340.
DL stelt dat zij van [B] facturen heeft ontvangen tot een bedrag van € 492.089 exclusief BTW, terwijl daar geen werkzaamheden voor DL tegenover hebben gestaan. [B] heeft op basis van een met DL gesloten vaststellingsovereenkomst € 160.000 betaald en heeft een vordering van € 85.000 op [A] gecedeerd aan DL. De rechtbank begrijpt dat die laatste vordering niet, althans niet geheel, is geïncasseerd. De facturen 47 en 48, die deel uitmaken van de vordering van DL in deze procedure, zijn afkomstig van [B] en bedragen in totaal € 187.690.
5.17.
Uit de beide vaststellingsovereenkomsten, die DL heeft overgelegd, blijkt niet of met [F] en [B] afspraken zijn gemaakt over de toerekening van de door hen van de op grond van de vaststellingsovereenkomsten betaalde vergoedingen. DL stelt in deze procedure dat de betalingen zijn toegerekend aan het deel van de door de facturen van [F] respectievelijk [B] veroorzaakte schade dat in dit geding niet betrokken is; de betalingen zijn, anders geformuleerd, afgeboekt op andere facturen dan de facturen die door het hof in de strafzaak als ‘vals’ zijn beoordeeld.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat DL op zowel de aannemers in kwestie als op [A], één vordering uit onrechtmatige daad heeft. De hoogte van die vordering wordt bepaald door de optelsom van de facturen die ieder van de aannemers DL heeft gestuurd en door DL zijn voldaan. Nu gesteld noch gebleken is dat DL met [F] of [B] heeft afgesproken dat het door hen betaalde bedrag wordt toegerekend aan bepaalde facturen heeft DL zelfstandig kunnen beslissen dat het door [F] en [B] op grond van de vaststellingsovereenkomst betaalde (in de eerste plaats) in mindering wordt gebracht op dat deel van de vordering op [F] respectievelijk [B], dat door hen is erkend en dat geen betrekking heeft op de facturen die in dit geding tegen [A] aan de orde zijn. [A], als derde, kan van DL niet verlangen dat zij een deel van de in het kader van de vaststellingsovereenkomsten ontvangen bedragen mede toerekent op de facturen die ten grondslag liggen aan de in dit geding als schadevergoeding gevorderde bedrag. Een aftrek van ontvangen bedragen uit hoofde van schikkingen op de in dit geding van [A] gevorderde bedragen is dan ook niet aan de orde.
DL vordert ook vergoeding van dezelfde schade bij de vader van [A]
5.19.
[A] stelt aan de orde dat DL ook schadevergoeding vordert van zijn vader en vraagt zich af hoe de onderhavige vordering zich verhoudt tot de vordering jegens zijn vader.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de procedure die DL bij deze rechtbank voert tegen de vader van [A] nog geen vonnis is gewezen, zodat aangenomen moet worden dat DL van de vader van [A] ook (nog) geen betalingen heeft ontvangen. Uiteraard zal DL, indien zij verschillende executoriale titels verkrijgt die haar de bevoegdheid geven verhaal te nemen op het vermogen van verschillende hoofdelijk verbonden personen voor de vergoeding van dezelfde schade, rekening moeten houden met hetgeen zij van de één ontvangen heeft bij het verhaal op het vermogen van de ander (artikel 6:7 BW), op straffe van misbruik van executiebevoegdheid. De rechtbank acht het niet nodig daarvoor een bijzondere voorziening in dit vonnis te treffen.
DL heeft geen schade: alle kosten zijn voor rekening gekomen van koper onroerend goed
5.20.
[A] voert aan dat DL geen schade lijdt omdat alle facturen die in dit geding centraal staan uiteindelijk voor rekening zijn gekomen van de koper van haar onroerend goed portefeuille, Cortona Estates B.V. (hierna: Cortona). Deze heeft “turn key” gekocht, waarmee hij bedoelt dat de kosten voor alle renovaties in de door Cortona betaalde verkoopprijs waren inbegrepen. In dit verband vordert [A], in reconventie, afgifte van – kort gezegd – bescheiden met betrekking tot de verkoop aan Cortona.
5.21.
De rechtbank citeert, voor de goede orde, hetgeen [A] op dit punt in zijn conclusie van antwoord mede heeft aangevoerd:
“De waarde van de panden is door de uitgevoerde werkzaamheden gestegen en daardoor is er geen sprake van schade voor DL op die panden, maar van voordeel.”
De rechtbank kan [A] hierin niet volgen, omdat er in deze zaak, ten aanzien van de 23 facturen, nu juist van moet worden uitgegaan dat aan de 23 facturen die zijn gestuurd aan DL en die DL heeft voldaan aan de diverse aannemers, juist géén werkzaamheden aan de panden van DL ten grondslag liggen. Voor zover [A] bedoelt te stellen dat in de koopprijs een door DL vastgesteld budget was opgenomen waarmee DL de ten behoeve van de koper, Cortona, te verrichten renovatiewerkzaamheden zou bekostigen en DL ondanks de betaling van de 23 valse facturen binnen dit budget is gebleven, houdt zijn betoog evenmin stand. In deze benadering betekent de betaling van de 23 facturen voor DL immers dat zij schade lijdt doordat haar een voordeel is ontgaan, namelijk een besparing op het renovatiebudget. Mocht [A] willen betogen dat DL de 23 facturen als “extra kosten” aan Cortona heeft gepresenteerd en betaald heeft gekregen, dan geldt dat [A] deze, zacht gezegd, onwaarschijnlijke gang van zaken, tegenover de ontkenning van DL dat de koopsom die is overeengekomen met Cortona is “opgeplust” met de bedragen van de 23 facturen, in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat daaraan voorbijgegaan moet worden.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de schade van DL niet is weggenomen door, of als gevolg van, de transactie met Cortona.
Wettelijke rente
5.22.
[A] voert aan dat de door DL gevorderde wettelijke rente geen ingangsdatum vermeldt en dat deze pas kan gaan lopen vanaf de datum van het vonnis, dus nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld.DL heeft ter comparitie verklaard dat het bedrag van € 676.942 de wettelijke rente is berekend vanaf de dag van elke betaling die DL heeft verricht op basis van elk van de 23 facturen. DL heeft daartoe overgelegd de renteberekening, die is opgenomen in het ‘Overzicht valse facturen’ (productie 5 bij dagvaarding, de één na laatste kolom).
5.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is de wettelijke rente over de gevorderde schade verschuldigd vanaf het moment waarop de schade aan DL is toegebracht (artikel 6:83 aanhef en sub b BW). De door DL gekozen ingangsdatum voor de wettelijke rente, namelijk de dag waarop elk van de facturen is voldaan, is dan ook juist. Over het gehele gevorderde bedrag, dat wil zeggen de som van de 23 facturen en de daarover tot 1 april 2013 berekende wettelijke rente, is – vanaf genoemde datum – de wettelijke rente verschuldigd.
in reconventie
5.24.
[A] vordert in reconventie (nadat hij ter comparitie kenbaar had gemaakt dat hij geen belang meer had bij toewijzing van de gevorderde documentatie over met aannemers tot stand gekomen regelingen) nog – kort gezegd – op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv inzage in de stukken betreffende de verkopen van de panden waarop de 23 facturen betrekking hebben. Aan de hand daarvan wenst [A] vast te stellen welke kosten zijn toegerekend aan de koper Cortona.
5.25.
De rechtbank oordeelt dat [A] geen ‘rechtmatig belang’ heeft bij zijn vordering. In de beoordeling in conventie is al aan bod gekomen dat de rechtbank [A] niet kan volgen waar hij suggereert dat er op basis van de 23 facturen werkzaamheden zijn verricht aan de panden die aan Cortona zijn verkocht en dat Cortona voor die werkzaamheden betaald heeft. Die werkzaamheden zijn nu juist niet verricht. Voor zover [A] heeft willen stellen dat DL de som van deze valse facturen niettemin bij Cortona in rekening heeft gebracht zonder dat daar werkzaamheden tegenover hebben gestaan geldt dat die stelling zonder enige nadere onderbouwing – en die ontbreekt – zo onwaarschijnlijk is dat zijn vordering moet stranden. Dat DL heeft aangevoerd dat de inhoud van die overeenkomst bedrijfsgevoelige informatie bevat, laat de rechtbank daarbij nog niet eens meewegen.
Slotsom in conventie en in reconventie5.26. Uit al het voorgaande volgt dat de vordering in
conventievolledig toewijsbaar is.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van DL tot aan de uitspraak te begroten op:
€ 94,79 wegens explootkosten,
€ 3.715 wegens griffierecht, en op
€ 6.422 +wegens advocaatkosten (2 punten x tarief VIII à € 3.211 per punt)
€10.231,79
5.27.
De rechtbank zal de door DL gevorderde nakosten – hoewel dat strikt genomen op grond van het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116 niet nodig is – expliciet toewijzen. Ook de over het bedrag van de kostenveroordeling verschuldigde wettelijke rente is toewijsbaar. Het vonnis in conventie wordt, conform de vordering, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5.28.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, aan de zijde van DL te begroten op € 452 (1 punt x tarief II). Dit bedrag wordt verhoogd met de nakosten en de wettelijke rente, op de wijze zoals in het dictum beschreven. Ook zal de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard

6.De beoordeling van de vrijwaringszaak

6.1.
De primaire vordering van [A], die ertoe strekt de gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag tot betaling waarvan [A] veroordeeld wordt in de hoofdzaak, is niet toewijsbaar. Vast staat dat gedaagden facturen hebben gestuurd aan DL op instigatie van [A]. Gesteld noch gebleken is dat hierbij sprake is geweest van een gezamenlijk, dat wil zeggen onderling afgestemd, optreden van de aannemers. Groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW) is dan ook niet aan de orde. Een geval van alternatieve causaliteit (artikel 6:99 BW), zoals [A] lijkt te betogen, doet zich evenmin voor. Dat betekent dat de diverse gedaagden hoogstens – tegenover DL – aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die zij mede (met [A]) hebben veroorzaakt en die aansprakelijkheid kan niet verder strekken dan de som van de facturen die ieder van de aannemers aan DL heeft gezonden (artikel 6:102 BW). Aannemende dat elk van de aannemers ook jegens DL op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is, is de volgende vraag hoever de draagplicht van [A], enerzijds, en ieder van de aannemers, anderzijds, strekt (artikel 6:10 BW).
6.2.
De rechtbank begrijpt de stellingen, die ten grondslag liggen aan zijn subsidiaire vordering, van [A] zo, dat hij betoogt dat ieder van de aannemers volledig draagplichtig is in hun onderlinge relatie met hem. In dat verband voert [A] onder meer het navolgende aan dat de rechtbank citeert:
“De aannemers hebben boter op hun hoofd. Zij hebben onrechtmatig jegens Delta Lloyd gehandeld. Zij hebben immers willens en wetens te hoge (misleidende, valse) facturen gestuurd aan diverse Delta Lloyd vennootschappen. (…) [A] heeft het sturen van te hoge facturen weliswaar gefaciliteerd, althans gedoogd, maar hij besliste niet over prijzen, noch over factuurbedragen. Hij bleef altijd binnen de budgetten die de Delta Lloyd vennootschappen voor de diverse projecten hadden gesteld. (…) Op de uiteindelijke inhoud van de door aannemers gezonden facturen had [A] geen enkele invloed en de aannemers alle invloed. (…)”.
De vorderingen tegen verschenen gedaagden [B], [F] en Piquasto
6.3.
[B], [F] en Piquasto hebben met klem weersproken dat [A], zoals hij stelt, geen enkele invloed heeft gehad op de inhoud van de door hen gestuurde facturen. Zij hebben aangevoerd dat het juist [A] was die expliciet aangaf welk project op de factuur moest worden vermeld, terwijl alle gefactureerde werkzaamheden ook grotendeels zijn uitgevoerd. De betrokkenheid van [A] bij niet alleen de tenaamstelling van facturen, maar ook ten aanzien van de te factureren bedragen, hebben gedaagden geïllustreerd aan de hand van enkele e-mails: de e-mail van 29 augustus 2007 aan [F] (productie 1 bij conclusie van antwoord van [B] en [F]) waarin [A] expliciet het project en het te factureren bedragen noemde, de e-mail van gelijke datum van [A] aan Piquasto met een gelijke strekking (projectnaam en te factureren bedragen) alsmede de e-mail van 1 november 2007 van [A] aan Piquasto (idem; productie 1 bij conclusie van antwoord van Piquasto). Elk van deze e-mails is verzonden vanaf het Delta Lloyd e-mailadres van [A].
6.4.
De inhoud van zojuist genoemde e-mails van [A] geeft een geheel ander beeld dan zijn, zojuist deels geciteerde, lezing van de gang van zaken. Dat [A] nooit betrokken is geweest bij de hoogte van de door de aannemers gefactureerde bedragen is door de drie overgelegde e-mails evident gelogenstraft. Nu [A] geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn betrokkenheid bij, of invloed op, de hoogte van de gefactureerde bedragen, maar wel vast staat dat ieder van de aannemers werkzaamheden heeft verricht in of aan de panden van [A] of QRE, houdt de rechtbank het ervoor dat [A] telkens geheel op de hoogte is geweest van de door de aannemers gefactureerde bedragen en over de inrichting en hoogte van de facturen aan ieder van de aannemers instructies heeft verstrekt.
6.5.
De rechtbank zal er nu veronderstellenderwijs vanuit gaan dat ieder van de aannemers (ook) onrechtmatig heeft gehandeld jegens DL, zelfs in die gevallen waarin de aannemers hebben gemeend dat zij werkelijk werkzaamheden verrichtten ten behoeve van DL maar op een ander adres dan vermeld op de facturen. De vraag is dan wie in welke mate draagplichtig is voor de aan DL toegebrachte schade, artikel 6:10 BW: ieder is gehouden het deel van de toegebrachte schade voor zijn rekening te nemen dat hem in de onderlinge verhouding tot de mede hoofdelijk verbonden debiteur aangaat.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aan [A] om feiten en omstandigheden aan te voeren aan de hand waarvan de rechtbank kan beoordelen in hoeverre ieder van gedaagden gehouden is bij te dragen aan de aan DL te betalen schadevergoeding. Nu in dit geding op grond van de overgelegde stukken – in het bijzonder de stukken uit de strafprocedure – als uitgangspunt geldt dat de aannemers werkzaamheden hebben gefactureerd die in werkelijkheid op initiatief en instructie van [A] zijn verricht aan de panden van [A] of QRE, acht de rechtbank [A] volledig draagplichtig voor de aan DL te vergoeden schade. Voor zover gedaagden in de vrijwaring hebben gefactureerd voor werkzaamheden ten gunste van [A] of QRE, komen de daarbij behorende kosten namelijk in mindering op de draagplicht van gedaagden in de vrijwaring. Uit de stukken en het verhandelde ter comparitie volgt dat de door gedaagden in de vrijwaring gestuurde facturen alle betrekking hebben op werkzaamheden ten behoeve van panden van [A] of QRE. Of, en zo ja in hoeverre, gedaagden in de vrijwaring werkzaamheden (aan de panden van [A] of QRE) hebben gefactureerd die in werkelijkheid niet zijn verricht, is uit de stellingen van [A] niet op te maken, terwijl dat van hem, als spil in deze fraudeaffaire, wel verlangd wordt, zeker nu de werkzaamheden zijn verricht aan zijn panden en die van zijn bedrijf QRE. Omstandigheden – andere dan die reeds zijn besproken – die het oordeel dat de draagplicht in de verhouding tot gedaagden in de vrijwaring geheel bij [A] ligt, anders maken, zijn door [A] niet gesteld en evenmin gebleken.
6.7.
De conclusie van dit alles luidt dat de vorderingen tegen [B], [F] en Piquasto niet toewijsbaar zijn.
De vordering tegen niet verschenen gedaagde [C]
6.8.
De rechtbank acht ook de vordering tegen de niet verschenen gedaagde [C] niet toewijsbaar. Zoals hiervoor al bleek was het – mede in het licht van de stukken uit de strafprocedure – aan [A] om feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat [C] (als hoofdelijk aansprakelijk vennoot van de – naar de rechtbank begrijpt – inmiddels ontbonden en vereffende Doordacht) draagplichtig is voor de schade die aan DL moet worden vergoed. Ter comparitie heeft [A] erkend dat Doordacht twee facturen heeft verzonden (nummers 58 en 59) die betrekking hebben op inrichtings-/aankledingswerkzaamheden voor een door hem of QRE gehuurd pand aan de Parkweg te Den Haag en twee facturen (nummers 60 en 61) voor werkzaamheden aan een pand aan de Prinses Mariannelaan te Voorburg, dat eveneens eigendom was van hem of QRE. Nu [A] geen enkel aanknopingspunt heeft verschaft dat Doordacht, anders dan de wel verschenen gedaagden, voor de werkzaamheden meer heeft gefactureerd dan de werkelijke kosten, zal de rechtbank de vordering van [A] jegens [C] eveneens afwijzen.
Slotsom in de vrijwaringszaak
6.9. De vorderingen van [A] zullen worden afgewezen. [A] zal als de in het ongelijke gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, aan de zijde van zowel [B] en [F] begroot op € 3.715 wegens griffierecht en op € 6.422 (2 punten x tarief à € 3.211 per punt) voor salaris advocaat, in totaal € 10.137 en aan de zijde van Piquasto op € 3.715 wegens griffierecht en op € 6.422 (2 punten x tarief à € 3.211 per punt) voor salaris advocaat, in totaal € 10.137.
Conform de conclusie van antwoord van [B] en [F] zal een veroordeling tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten, en een veroordeling in de nakosten, worden uitgesproken. Op verlangen van Piquasto zal over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente worden toegewezen. Zowel [B] en [F] als Piquasto hebben verzocht de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren; aldus zal de rechtbank beslissen.
7. De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak
in conventie
7.1.
veroordeelt [A] tot betaling vaan DL van een bedrag groot € 3.347.813,47 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 april 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
7.2.
veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van DL begroot op € 10.231,79, te vermeerderen met de wettelijke rente nadat veertien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis is gewezen;
7.3.
verklaart het vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af;
7.5.
veroordeelt [A] in de kosten, tot de uitspraak aan de zijde van DL begroot op € 452 te vermeerderen met de wettelijke rente nadat veertien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis is uitgesproken;
7.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
voorts in conventie en reconventie
7.7.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten in conventie en reconventie, begroot op € 205 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten nadat veertien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit vonnis is uitgesproken tot de dag van volledige betaling;
7.8.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de vrijwaringsprocedure
7.9.
wijst de vorderingen af;
7.10.
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van [B] en [F] begroot op € 10.137, en aan de zijde van Piquasto begroot op € 10.137, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, zulks vanaf de dag nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag waarop dit vonnis is gewezen;
7.11.
veroordeelt [A] tot betaling aan [B] en [F] van de nakosten, begroot op € 131 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.12.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter, mr. J.W. Bockwinkel en mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.