ECLI:NL:RBDHA:2014:9760
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van vervangende hechtenis in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], thans gedetineerd, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser] vorderde de opheffing van zijn vervangende hechtenis, die was opgelegd wegens het niet voldoen aan schadevergoedingsmaatregelen uit eerdere veroordelingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] in het verleden onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen en werkstraffen in verschillende zaken, waarbij ook schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd. Ondanks eerdere betalingsregelingen heeft [eiser] niet voldaan aan zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Tijdens de zitting heeft [eiser] aangevoerd dat hij een kans op werk had bij Stetrans B.V. en dat zijn detentie zijn mogelijkheden om te betalen zou belemmeren. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij werd gesteld dat de vervangende hechtenis rechtmatig is en dat betalingsonmacht geen reden is om de tenuitvoerlegging te staken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet onrechtmatig is en de belangen van de Staat en de benadeelde partijen zwaarder wegen. [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding.