In deze zaak heeft [eiser], gedetineerd in het Detention Centre van het Internationaal Strafhof, de Staat der Nederlanden gedagvaard in een kort geding. De vordering betreft de overname van [eiser] door de Staat, na een beslissing van de Appeals Chamber van het Internationaal Strafhof op 20 januari 2014. De voorzieningenrechter heeft op 28 mei 2014 een tussenvonnis uitgesproken, waarin partijen zijn opgedragen om nadere informatie te verstrekken over recente ontwikkelingen in de zaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, maar dat hij onvoldoende is voorgelicht om een beslissing te nemen. De zaak is aangehouden tot een pro forma zitting op 2 juni 2014, waarbij partijen moeten rapporteren over de uitspraak van de Raad van State en de gevolgen daarvan voor de vordering van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de Staat onrechtmatig handelt door de detentie van [eiser] bij het ICC te verlengen zonder adequate medewerking te verlenen aan de uitvoering van de beslissing van de Appeals Chamber. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van [eiser] en de verantwoordelijkheden van de Staat in het kader van internationale samenwerking en mensenrechten.