ECLI:NL:RBDHA:2014:9633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
C-09-469786 - KG ZA 14-850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking van vervangende hechtenis in verband met schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft [eiseres] de Staat der Nederlanden gedagvaard met het verzoek om haar vervangende hechtenis te staken. De vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen van de Staat, omdat [eiseres] meent dat haar verzoek om een betalingsregeling van € 50,-- per maand ten onrechte is afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een onherroepelijke veroordeling van [eiseres] door de politierechter in Arnhem op 4 november 2011, waarbij zij is veroordeeld tot een werkstraf en een schadevergoedingsmaatregel van € 6.488,--. Na een gedeeltelijke betaling van dit bedrag, heeft het CJIB een betalingsregeling aangeboden, maar deze is niet nagekomen door [eiseres]. Hierdoor is zij in vervangende hechtenis genomen, die op 4 juli 2014 is ingegaan.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen. De rechter oordeelde dat het CJIB in overeenstemming heeft gehandeld met het beleid zoals vastgelegd in de 'Aanwijzing executie'. De rechter benadrukte dat de wetgeving omtrent schadevergoedingsmaatregelen vereist dat een onherroepelijke veroordeling zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De rechter concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van [eiseres], waaronder haar zorg voor minderjarige kinderen, reeds waren meegenomen in de eerdere veroordeling. De vordering tot staking van de vervangende hechtenis werd afgewezen, en [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. van Ham op 31 juli 2014, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/469786 / KG ZA 14-850
Vonnis in kort geding van 31 juli 2014
in de zaak van
[eiseres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [PI] te [plaatsnaam],
eiseres,
advocaat mr. K. Coenders-El Dahri te Beuningen,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiseres]' en 'de Staat'.

1.Het procesverloop

[eiseres] heeft de Staat op 18 juli 2014 doen dagvaarden om op 29 juli 2014 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum ook behandeld. Op 31 juli 2014 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 juli 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij - onherroepelijk - vonnis van 4 november 2011 van de politierechter van de (toenmalige) rechtbank Arnhem is [eiseres], wegens medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift, veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens is aan [eiseres] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 6.488,--, bij niet-betaling te vervangen door 67 dagen hechtenis.
2.2.
Op 11 mei 2012 is - door middel van verrekening - op voormeld bedrag in mindering gebracht € 1.165,95, zijnde de opbrengst van de verkoop van een auto die door het Openbaar Ministerie onder [eiseres] in conservatoir beslag was genomen.
2.3.
Na verschillende aanschrijvingen en aanmaningen is tussen [eiseres] en het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna 'CJIB') een voorlopige betalingsregeling tot stand gekomen voor de duur van zes maanden, waarbij [eiseres] met ingang van uiterlijk 4 februari 2013 maandelijks een bedrag van € 50,-- aflost. Voor zover hier van belang vermeldt de brief van het CJIB van 4 januari 2013, waarin wordt aangegeven dat die regeling wordt toegestaan, het volgende:
"Na deze voorlopige betalingsregeling moet uw cliënt het dan nog openstaande bedrag in één keer betalen. Wil uw cliënt opnieuw in aanmerking komen voor een betalingsregeling, dan moet uw cliënt voor 04 juli 2013 een nieuw voorstel doen. Stuur bij uw voorstel alle informatie over de inkomsten en uitgaven mee.
(…)
Voor de goede orde wijs ik u erop dat het gehele bedrag van de schadevergoedingsmaatregel moet zijn voldaan binnen een termijn van 36 maanden."
2.4.
[eiseres] heeft aan die betalingsregeling voldaan, maar het CJIB heeft vóór 4 juli 2013 geen nieuw voorstel voor een regeling ontvangen van [eiseres].
2.5.
Op 28 augustus heeft het CJIB het volgende geschreven aan [eiseres]:
"In de zaak met W-nummer 600152240 staat nog open een bedrag van €6054,46.Ondanks herhaald aanmanen hebben wij nog steeds geen volledige betaling ontvangen. Uit onze gegevens blijkt dat u wel bedragen overmaakt maar er is geen sprake van een betalingsregeling. Om te voorkomen dat wij een gerechtsdeurwaarder inschakelen, geef ik u een laatste mogelijkheid om het openstaande bedrag te betalen.
Het bedrag van € 6054,46 moet binnen twee weken na dagtekening van deze brief (…) zijn bijgeschreven.
Betaalt u niet of niet volledig, dan schakel ik een deurwaarder in om het openstaande bedrag te incasseren. De kosten hiervan komen voor uw rekening"
2.6.
Bij brief van 3 november 2013 heeft [eiseres] aan het CJIB verzocht om de betalingsregeling van € 50,-- per maand te mogen voortzetten. Daarop heeft het CJIB - bij brief van 4 december 2013 - als volgt gereageerd:
"Het betalingsregelingenbeleid CJIB bepaalt dat een volledige betaling in beginsel binnen 12 maanden gerealiseerd dient te zijn. Slechts in bijzondere gevallen kan deze termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is.
Op grond van de door u aangehaalde omstandigheden kan in beginsel een betalingsregeling van maximaal 36 maanden worden toegestaan na het ondergaan van detentie (18-09-2012). Aangezien u al 15 maanden heeft verbruikt zou dit resulteren in 21 maandelijkse termijnbedragen van € 283,55.
Op basis van de draagkrachtmeting die ik heb gedaan met behulp van de door u verstrekte gegevens heb ik de conclusie moeten trekken dat gezien de hoogte van het totaalbedrag van de vordering en uw draagkracht het niet haalbaar is om binnen de gestelde termijn van 36 maanden een betalingsregeling te realiseren.
De incasso zal worden voortgezet."
2.7.
Op 12 februari 2014 heeft het CJIB met betrekking tot [eiseres] een waarschuwing arrestatiebevel uitgevaardigd en op 9 maart 2014 een arrestatiebevel.
2.8.
Sinds 4 juli 2014 ondergaat [eiseres] de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregel. De detentie zal eindigen op 22 augustus 2014.
2.9.
In verband met de schadevergoedingsmaatregel staat nog open een bedrag van
€ 5.754,46.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de Staat - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te bevelen haar vervangende hechtenis onmiddellijk te staken, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
De Staat handelt onrechtmatig door over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ter zake van de aan [eiseres] opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het voorstel van [eiseres] om de betalingsregeling van € 50,-- per maand te blijven voortzetten is ten onrechte afgewezen. [eiseres] zou wel meer willen afbetalen, maar daartoe is zij financieel niet in staat. Daar komt bij dat haar gezin, waaronder drie minderjarige kinderen, lijden onder haar detentie.
3.3.
De Staat heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
In het wettelijke stelsel ligt besloten dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen
magmaar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Een en ander geldt ook voor de executie van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat uitstel van betaling kan worden verleend, dan wel betaling in termijnen kan worden toegestaan.
4.3.
In opdracht van het Openbaar Ministerie is het CJIB belast met de executie van een schadevergoedingsmaatregel. De wijze waarop het CJIB dat doet is neergelegd in de "Aanwijzing executie" (
Staatscourant2013, 5107), hierna aan te duiden als 'de Aanwijzing'. In de Aanwijzing is opgenomen dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft en dat alleen op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek daartoe kan worden gehonoreerd, zij het dat daarop ook weer uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld indien een (eerdere) betalingsregeling verwijtbaar niet is nagekomen, de vervaldatum van een tweede aanmaning is verstreken, een (waarschuwing) arrestatiebevel is uitgevaardigd en de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot hoogstens 36 maanden, doch alleen indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de maximale termijn van 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval, maar ook dan moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan. Aan het CJIB is een ruime beleidsvrijheid toegekend. Dit brengt mee dat de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kunnen worden getoetst in een procedure als de onderhavige.
4.4.
Ten aanzien van [eiseres] heeft het CJIB gehandeld geheel overeenkomstig het in de Aanwijzing neergelegde beleid, dat - voor wat betreft de in de onderhavige zaak van belang zijnde onderdelen - verscheidene malen door de civiele rechter is beoordeeld en goed is bevonden. Gelet hierop kan het CJIB niet worden verweten dat het met betrekking tot [eiseres] niet heeft willen afwijken van de in de Aanwijzing neergelegde maximale betalingstermijnen van 12 en 36 maanden, ook niet indien de situatie van [eiseres] als uitzonderlijk in de zin van die Aanwijzing zou moeten worden aangemerkt. Inwilliging van het voorstel van [eiseres] om de destijds overeengekomen - op grond van de onder 2.3 tot en met 2.5 vermelde feiten als geëindigd te beschouwen - voorlopige betalingsregeling van € 50,-- per maand voort te zetten, zou immers betekenen dat het nog verschuldigde bedrag pas is voldaan over ruim 9½ jaar. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde van volledige voldoening binnen een redelijke termijn. Het antwoord op de vraag of ten aanzien van [eiseres] sprake is van een uitzonderingssituatie kan dan ook in het midden blijven. Aan het vorenstaande doet niet af dat [eiseres] zich tot nu toe tot het uiterste heeft ingespannen om aan haar schadevergoedingsverplichting te voldoen.
4.5.
Voor zover [eiseres] heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet beantwoordt aan het doel van het dwangmiddel (dagv. sub 8), wordt daaraan voorbijgegaan. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht. Deze regeling behelst onder meer dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel
kanvoldoen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (zie o.a ook RHR 20 juni 2000, NJ 2000, 634).
4.6.
Voorts moet worden aangenomen dat de politierechter te Arnhem destijds oog heeft gehad voor de persoonlijke omstandigheden van [eiseres], waaronder haar zorg voor de minderjarige kinderen en (gebrekkige) draagkracht, zodat ervan moet worden uitgegaan dat die omstandigheden zijn verdisconteerd in de uitspraak. Daar komt bij dat aan vrijheidsbeneming inherent is dat zij (diep) ingrijpt in het persoonlijke leven van de betrokkene. Bezien in het licht van het voorgaande moeten de negatieve gevolgen van de detentie voor rekening en risico van [eiseres] komen.
4.7.
De omstandigheid dat de mededader (de heer [X]), aan wie eenzelfde schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, pas in oktober 2013 is aangeschreven door het CJIB om tot vergoeding van de schade over te gaan, doet aan al het bovenstaande niet af. [eiseres] is immers hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schadevergoeding, zodat zij voor het geheel kan worden aangesproken. Overigens heeft de Staat onweersproken gesteld dat het vonnis waarbij [X] is veroordeeld eerst op 19 juni 2013 onherroepelijk is geworden.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [eiseres] af;
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.
jvl