ECLI:NL:RBDHA:2014:9602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_5950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kinderopvang op sociaal-medische grondslag door gemeente Gouda

In deze zaak gaat het om de aanvraag van verzoekers [A] en [B] voor bijzondere bijstand voor kinderopvang op sociaal-medische grondslag, afgewezen door de gemeente Gouda. De aanvraag werd ingediend op 24 maart 2014, maar op 28 april 2014 werd deze afgewezen op basis van de draagkracht van verzoekers. De gemeente stelde dat verzoekers voldoende financiële middelen hadden om de kosten zelf te dragen, zonder te onderzoeken of er sprake was van een sociaal-medische indicatie die de kosten noodzakelijk maakte. Dit is in strijd met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die vereist dat eerst wordt beoordeeld of de kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn, voordat naar de draagkracht wordt gekeken.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen. De beleidsregels van de gemeente geven aan dat rekening moet worden gehouden met de draagkracht, maar dit betekent niet automatisch dat bij voldoende draagkracht de aanvraag moet worden afgewezen. Bovendien is niet getoetst aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks dat verzoekers zich op individuele omstandigheden beroepen. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat de gemeente uiterlijk op 29 augustus 2014 moet beslissen op het bezwaar van verzoekers, met inachtneming van de noodzakelijke onderzoeken naar de sociaal-medische indicatie en de financiële situatie van verzoekers.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente het door verzoekers betaalde griffierecht van € 45,- moet vergoeden, gezien de rechtmatigheidsgebreken in het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 augustus 2014, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/5950
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2014 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[A] en [B], te [plaats], verzoekers,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. W. Klein - Thijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2014 heeft verweerder de aanvraag van 24 maart 2014 van verzoekers om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de kosten kinderopvang (op Sociaal Medische Indicatie) afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 26 mei 2014 bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 juli 2014 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 29 juli 2014 ter zitting behandeld. Verzoekers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Verzoekster is volledig afgekeurd en ontvangt een Wajong uitkering. Zij lijdt aan fibromyalgie, hypothyreoïdie, ADD en (ingeval van stress) epilepsie.
2.2.
Verzoekers hebben twee kinderen, geboren in [maand] 2011 en [maand] 2012. Op 24 maart 2014 hebben verzoekers bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang aangevraagd omdat verzoekster niet in staat stelt te zijn, zowel lichamelijk als psychisch, het huishouden en de zorg voor de kinderen te combineren. Aangezien verzoekster geen betaalde arbeid verricht, komen verzoekers niet in aanmerking voor kinderopvangtoeslag.
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en hieraan uitsluitend ten grondslag gelegd dat de draagkracht van verzoekers voldoende is om de kosten van kinderopvang zelf te betalen.
3.2.
Verzoekers stellen dat zij vanwege de gezondheidstoestand van verzoekster voor de gevraagde bijzondere bijstand in aanmerking komen. Zij hebben de juistheid van de door verweerder uitgevoerde draagkrachtberekening als zodanig niet betwist. Ter zitting hebben zij gesteld dat deze berekening weliswaar klopt, maar dat geen rekening is gehouden met hun vaste lasten, met name de maandelijkse hypotheeklasten.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wwb, voor zover relevant, heeft het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover het niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover die meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid niet van toepassing zijn.
4.2.
Verweerder heeft met ingang van 1 januari 2013 vergoeding van kosten van kinderopvang voor de doelgroep sociaal-medische indicatie geregeld in het kader van artikel 35 van de Wwb. Daartoe heeft verweerder beleid vastgesteld dat is neergelegd in de “Beleidsregels bijzondere bijstand kosten kinderopvang sociaal-medische indicatie Gouda 2013” (de Beleidsregels).
4.2.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en eerste lid, van de Beleidsregels kan een in Gouda woonachtige ouder, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen op grond van een sociaal-medische indicatie aanspraak maken op bijzonder bijstand voor de kosten van kinderopvang voor thuiswonende kinderen indien is vastgesteld dat een of meer lichamelijke, zintuigelijk, verstandelijke of psychische beperkingen van de ouder opvang van de kinderen noodzakelijk maken.
4.2.2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid aanhef en onder b, van de Beleidsregels komt de hoogte van de bijzondere bijstand overeen met de kosten van de noodzakelijk opvang, zij het dat er rekening wordt gehouden met de draagkracht als bedoeld in artikel 5.
4.2.3.
Artikel 5, van de Beleidsregels bepaalt dat, over het inkomen tussen 100% en 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een draagkracht wordt berekend van 30%. Over het inkomen tussen 120% en 200% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een draagkracht wordt berekend 70% en over het inkomen boven 200% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een draagkracht wordt berekend van 100%.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4476) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Wwb eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.4.1.
Het bestreden besluit vermeldt niet op welke wettelijke bepaling de afwijzing berust. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Pas ter zitting is gebleken dat verweerder bedoelt het bestreden besluit te laten steunen op de Beleidsregels. Dit blijkt al evenmin uit het bestreden besluit, zodat het ook in zoverre in strijd is met artikel 3:47 en artikel 4:82 van de Awb.
4.4.2.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekers uitsluitend afgewezen op grond van de draagkrachtberekening als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Beleidsregels, zonder een (kenbare) beoordeling te maken of sprake is van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 1 van de Beleidsregels. Dit artikel geeft invulling aan de criteria van artikel 35, eerste lid, Wwb, die zien op de vraag of de kosten zich voordoen, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en waaraan een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de aangehaalde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep eerst dient te worden getoetst alvorens wordt beoordeeld of de draagkracht toereikend is om zelf in de kosten te voorzien. Verweerder heeft dus de door de Centrale Raad van Beroep aangegeven toetsingsvolgorde niet in acht genomen. De Beleidsregels maken dit niet anders, omdat deze immers strekken ter invulling van de bevoegdheid van verweerder tot toepassing van artikel 35, van de Wwb, zodat deze beleidsregels geen afbreuk kunnen doen aan de daarin neergelegde wettelijke criteria en de daarin op grond van de jurisprudentie aangegeven toetsingsvolgorde. Ook in zoverre is het bestreden besluit dus ondeugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46, van de Awb.
4.4.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bewoordingen van artikel 4, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels, “rekening wordt gehouden met”, naar zijn voorlopig oordeel niet zonder nadere motivering volgt, dat als uit de draagkrachtberekening van artikel 5 van de Beleidsregels blijkt dat draagkracht aanwezig is, dat zonder meer tot afwijzing van de aanvraag moet leiden. Dat volgt ook niet zonder meer uit artikel 35, eerste lid, Wwb. Ook in zoverre is de motivering van het bestreden besluit dus onvoldoende draagkrachtig en in strijd met de artikelen 3:46 en 4:82, van de Awb.
4.5.
Naar verwachting kan het bestreden besluit dus niet zonder nader onderzoek en nadere motivering in bezwaar worden gehandhaafd.
5.1.
Bij de beoordeling of deze conclusie bij afweging van de belangen bedoeld in artikel 8:81 van de Awb tot een voorlopige voorziening moet leiden betrekt de voorzieningenrechter dat de door verzoekers gevraagde voorziening, namelijk toekenning van een bijdrage in de kosten van kinderopvang zodat beide kinderen bij een opvang geplaatst kunnen worden, zich naar zijn aard moeilijk leent voor een voorlopige toewijzing gedurende de bezwaarschriftprocedure. Weliswaar kan betaling door verweerder in beginsel op elk moment plaatsvinden en weer worden stopgezet, maar dat geldt niet voor de plaatsing van de kinderen zelf, die naar verzoekers stellen, afhankelijk is van die bekostiging. Het gebruik maken van de kinderopvang om sociaal-medische redenen is geen voorziening die geschikt is om van het ene moment op het andere “aan” of “uit” te worden gezet.
5.2.
In aanmerking genomen dat verzoekers de maand augustus met vakantie zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder uiterlijk vrijdag 29 augustus 2014 beslist op het bezwaarschrift. Verzoekers dienen daarbij indien noodzakelijk hun medewerking te verlenen aan door verweerder te verrichten onderzoek naar zowel de sociaal-medische indicatie als hun financiële positie. Ter zitting is gebleken dat partijen ook tijdens de vakantie van verzoekers met elkaar in contact staan.
5.3.
Verweerder dient de aanvraag eerst te toetsen aan artikel 1 van de Beleidsregels. Als op grond van deze toetsing in beginsel aanspraak op bijzondere bijstand bestaat, dient verweerder de aanvraag te toetsen aan artikel 4 en artikel 5 van de Beleidsregels. Daarbij wijst de voorzieningenrechter, naast hetgeen al is overwogen onder 4.4.3., verweerder ook op artikel 4:84 van de Awb. Ter zitting (zie onder 3.2.) hebben verzoekers gewezen op hun maandelijkse hypotheeklasten en op de noodzaak kosten te maken voor (groot-)onderhoud aan hun woning. Verweerder heeft op grond van artikel 35 van de Wwb en de Beleidsregels ook de mogelijkheid een gedeeltelijke vergoeding toe te kennen.
6.1.
Omdat de rechtbank een voorlopige voorziening treft, ook al is het een procedurele, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt temeer nu het bestreden besluit een aantal rechtmatigheidsgebreken vertoont.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- bepaalt dat verweerder uiterlijk op 29 augustus 2014 beslist op het bezwaarschrift van verzoekers;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.