ECLI:NL:CRVB:2012:BW4476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4916 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en dubbele huur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die bijzondere bijstand had aangevraagd voor inrichtingskosten, dubbele huur en administratiekosten na haar verhuizing van Rotterdam naar Schiedam. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam afgewezen, omdat de appellante niet had aangetoond dat de verhuizing en de daaruit voortvloeiende kosten noodzakelijk waren. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellante op 1 december 2009 is verhuisd en op 22 maart 2010 aanvragen heeft ingediend voor bijzondere bijstand. Het college heeft deze aanvragen op 25 juni 2010 afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. In het bestreden besluit van 24 november 2010 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard, waarbij het stelde dat de noodzaak van de verhuizing niet met objectieve gegevens was onderbouwd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor toekenning van bijzondere bijstand moet worden beoordeeld of de kosten zich voordoen, of ze noodzakelijk zijn en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellante had aangevoerd dat de spanningen met de buren en de slechte staat van haar woning in Rotterdam de verhuizing noodzakelijk maakten, maar deze stellingen waren niet met objectieve gegevens onderbouwd. Hierdoor kon de Raad niet concluderen dat de kosten als noodzakelijke kosten in de zin van de wet konden worden aangemerkt.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het college terecht geen bijzondere bijstand heeft verleend aan de appellante, omdat zij niet had aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren. Het hoger beroep van de appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

11/4916 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2011, 10/5062 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 20 maart 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 1 december 2009 vanuit Rotterdam verhuisd naar een woning in Schiedam. Op 22 maart 2010 heeft zij aanvragen om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, voor kosten van dubbele huur en administratiekosten ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 25 juni 2010 heeft het college de aanvragen afgewezen op de grond dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 24 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 25 juni 2010 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college, met wijziging van de grondslag, overwogen dat appellante de noodzaak van de verhuizing niet met objectieve controleerbare gegevens heeft onderbouwd en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat een sociale of medische indicatie voor een verhuizing bestond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. In artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen 2008 (Uitvoeringsregels) van de gemeente Schiedam, is bepaald dat indien noodzakelijk bijstand kan worden toegekend voor de aanschaf van een volledige woninginrichting. De aanschaf van een volledige woninginrichting is ingevolge het vierde lid in ieder geval noodzakelijk bij:
a. vreemdelingen die zelfstandig gaan wonen na verblijf in (centrale) opvang;
b. verlatingen, waarbij de bijstand eventueel met de helft wordt verminderd (uitgezonderd stoffering) indien de belanghebbende aanspraak kon maken op de helft van de goederen;
c. belanghebbenden die thuiswonend zijn en op basis van een sociale en/of medische indicatie zelfstandig gaan wonen. De indicatie moet door een erkende instelling zijn afgegeven.
4.3. De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4. Niet in geschil is dat de kosten zich in dit geval voordoen. Appellante heeft aangevoerd dat de spanningen met de buren zo hoog opliepen dat zij niet anders kon dan verhuizen naar een andere woning. Daarnaast verkeerde haar woning in Rotterdam in een dermate slechte staat dat haar dochter last kreeg van haar luchtwegen. Appellante heeft deze stellingen niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de verhuizing en de daaruit voortvloeiende kosten noodzakelijk waren. Dit betekent dat de onderhavige kosten niet als noodzakelijke kosten, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB en artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregels zijn aan te merken. De inrichtingskosten van appellante kunnen daarnaast, bij gebreke van een daartoe strekkende indicatie van een erkende instelling, evenmin met toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Uitvoeringsregels voor bijzondere bijstandverlening in aanmerking worden gebracht. Gelet op het voorgaande heeft het college reeds hierom terecht geen bijzondere bijstand aan appellante verleend. De vraag of appellante voor de kosten kon reserveren behoeft dus geen beantwoording meer.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
HD