ECLI:NL:RBDHA:2014:9481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
09-852089-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en verblijf als vreemdeling in Nederland

Op 18 juli 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 april 2014 in [plaats] werd aangehouden wegens winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1971 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder tot ongewenst vreemdeling verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 4 juli 2014, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Offers, en de raadsman van de verdachte, mr. M.L. Groen, aanwezig waren. De tenlastelegging betrof het verblijf van de verdachte in Nederland, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 1999 ongewenst was verklaard en dat deze verklaring nog steeds geldig was, omdat hij Nederland niet langer dan vijf jaar had verlaten. De verdediging voerde aan dat de ongewenstverklaring zijn geldigheid had verloren, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank oordeelde dat de termijn van vijf jaar pas begint te lopen op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat, in lijn met een arrest van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 197 Sr door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/852089-14
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 juli 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2014 te [plaats], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 23 april 2014 werd verdachte aangehouden in verband met een verdenking van winkeldiefstal. Uit onderzoek van de Vreemdelingendienst van de politie Eenheid Den Haag kwam naar voren dat verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3930) met betrekking tot de maximale geldigheidsduur van een ongewenstverklaring dan wel inreisverbod geoordeeld dat de termijn van vijf jaren eerst gaat lopen op het moment dat een ongewenst vreemdeling Nederland heeft verlaten. Wanneer een persoon langer dan vijf jaar Nederland heeft verlaten kan geen straf worden opgelegd. De ongewenstverklaring van verdachte heeft zijn geldigheid nog niet verloren, omdat verdachte niet langer dan vijf jaar uit Nederland is weggeweest. De officier van justitie verwijst naar twee arresten van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014:1150 en ECLI:NL:GHAMS:2013:4504).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Hof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 24 december 2013 (ECLI:NL:GHARNL:2013:9962) heeft overwogen dat de in artikel 11, tweede lid van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) bedoelde termijn van 5 jaar niet eerst gaat lopen op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, maar direct. Nu de ongewenstverklaring dateert van 1999 en verdachte geen ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Verdachte is op 23 april 2014 in [plaats] aangehouden wegens verdenking van winkeldiefstal. [2] Na raadpleging van het Politie Suite Handhaving Vreemdelingen bleek dat verdachte hierin voorkomt met vreemdelingennummer […]. Verdachte is verder bekend onder verschillende aliassen, waaronder [alias]. Dactyloscopisch biometrisch onderzoek toont aan dat [verdachte] en [alias] één en dezelfde persoon is. [3]
Verdachte is onder de naam [alias] op 23 september 1999 ongewenst verklaard. Deze beschikking is op 23 september 1999 aan verdachte in persoon uitgereikt. [4]
De raadsman heeft betoogd dat de ongewenstverklaring zijn gelding heeft verloren, omdat er reeds vijf jaren zijn verstreken sinds de ongewenstverklaring en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank begrijp dat de raadsman heeft bedoeld dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu er door het gestelde vervallen van de ongewenstverklaring geen strafbaar feit zou zijn gepleegd.
De rechtbank overweegt dat de - in beginsel – maximaal op vijf jaar gestelde geldigheidsduur van een inreisverbod dan wel ongewenstverklaring pas gaat lopen met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2013.
Het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden waar de raadsman naar verwijst, laat de rechtbank buiten beschouwing, nu het Hof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 15 april 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:3161) terugkomt op het arrest waar de raadsman naar verwijst.
Uit het dossier volgt dat verdachte Nederland niet heeft verlaten voor vijf jaar of langer. Zo is verdachte na zijn ongewenst verklaring in 1999 nog veroordeeld in 2000 en 2001. Ook is verdachte in 2006 veroordeeld wegens doodslag gepleegd in 2003 en heeft daar een lange gevangenisstraf voor gekregen. Hij is in 2010 vrijgekomen. In 2013 is verdachte nog veroordeeld voor hetzelfde feit als waar hij nu voor terecht staat.
Dit maakt dat ten tijde van het tenlastegelegde de termijn van vijf jaar waarvoor het inreisverbod in beginsel maximaal geldt nog niet was verstreken.
De rechtbank komt om die reden dan ook op dit moment niet toe aan de vraag of verdachte een - in artikel 11, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn bedoelde - ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid.
Verdachte was derhalve nog ongewenst op het moment dat hij werd aangehouden en het tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 23 april 2014 te [plaats], als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van
4 maanden wordt opgelegd.
De terugkeerprocedure is in deze zaak doorlopen, derhalve kan aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niets aangevoerd ten aanzien van de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 Sr door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Verdachte heeft hiermee de wetgeving en het overheidsbeleid met betrekking tot ongewenstverklaarde vreemdelingen, beide ingesteld ter bescherming van de openbare orde, willens en wetens gefrustreerd.
Uit de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn volgt, aldus het Hof van Justitie van de Europese Unie daarover in zijn arrest van 6 december 2011, C-329/11 (Achughbabian, LJN: BU8581), dat de Terugkeerrichtlijn zich er niet tegen verzet dat op grond van artikel 197 Sr een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn op wie de bij die richtlijn voorziene terugkeerprocedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft.
Uit het dossier blijkt dat verdachte bekend is onder meerdere aliassen met verschillende nationaliteiten en geboortedata. Verdachte is door de Dienst Terugkeer en Vertrek op 10 september 2009 bij de ambassade van Servië gepresenteerd. De nationaliteit van verdachte is bevestigd en er is een Laissez Passer afgegeven.
Verdachte is op 4 maart 2010 uitgezet naar Servië. Op 29 mei 2013 is verdachte nogmaals uitgezet naar Servië. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de terugkeerprocedure is doorlopen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2014 betreffende verdachte op de naam [verdachte], van het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 april 2014 op naam van [alias] en van het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 april 2014 op naam van [alias 2], waarvan verdachte heeft aangegeven dat hij ook deze naam heeft gebruikt. Daaruit blijkt dat hij eerder veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van hetzelfde feit en andere strafbare feiten.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 Sr.
Dit voorschrift zijn toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter,
mrs. A.P. Pereira Horta en D.M. Thierry, rechters
in tegenwoordigheid van mr. F.E. van der Does, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1622-2014052599, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 68).
2.Proces-verbaal aanhouding door burger, p. 29 en 30.
3.Proces-verbaal, p. 42 t/m 44.
4.Beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst inzake ongewenst vreemdeling verklaring op grond van de Vreemdelingenwet inzake [alias] en Uitreikingsblad behorende bij beschikking, 45 t/m 48.