ECLI:NL:RBDHA:2014:9481
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en verblijf als vreemdeling in Nederland
Op 18 juli 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 april 2014 in [plaats] werd aangehouden wegens winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1971 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder tot ongewenst vreemdeling verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 4 juli 2014, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Offers, en de raadsman van de verdachte, mr. M.L. Groen, aanwezig waren. De tenlastelegging betrof het verblijf van de verdachte in Nederland, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 1999 ongewenst was verklaard en dat deze verklaring nog steeds geldig was, omdat hij Nederland niet langer dan vijf jaar had verlaten. De verdediging voerde aan dat de ongewenstverklaring zijn geldigheid had verloren, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank oordeelde dat de termijn van vijf jaar pas begint te lopen op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat, in lijn met een arrest van de Hoge Raad.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 197 Sr door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.