ECLI:NL:RBDHA:2014:9200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
VK-14_11741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder Dublin III-regeling met betrekking tot gezinshereniging en het belang van het kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Afghaanse vrouw, had op 25 februari 2014 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 15 mei 2014 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiseres een visum had ontvangen van de Duitse autoriteiten. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat haar kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, afhankelijk van haar zijn en dat het belang van het kind voorop moet staan volgens de Dublin III-verordening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris te beperkt had gekeken naar de afhankelijkheid van de kinderen en het belang van de eenheid van het gezin. De rechter benadrukte dat de zeer jonge leeftijd van de kinderen en de afhankelijkheid van de moeder bij de beoordeling van de asielaanvraag in aanmerking moesten worden genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat Nederland verantwoordelijk is voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres, omdat de situatie van afhankelijkheid van de kinderen en het belang van het kind niet voldoende waren meegewogen door de staatssecretaris. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de verplichting voor de staatssecretaris om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, vastgesteld op € 1461, en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor overheden om het belang van het kind en de eenheid van het gezin in acht te nemen bij de behandeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/11741 (voorlopige voorziening) en 14/11740 (beroep)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 28 juli 2014 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde mr. M.J.W. Melchers,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2014 (hierna: het bestreden besluit), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Op 15 mei 2014 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Madjlessi, tolk in een combinatie van de Dari en Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 25 februari 2014 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen omdat uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres op 30 januari 2014 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Duitsland te Kabul in het bezit is gesteld van een visum, geldig van 9 februari 2014 tot 19 februari 2014. Duitsland is daarom verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Nu de autoriteiten van Duitsland op 7 april 2014 hebben ingestemd met het overnameverzoek, staat daarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vast. Volgens verweerder zijn er geen feiten en/of omstandigheden die ertoe leiden dat Nederland op grond van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: Dublin III) het onderhavige asielverzoek in behandeling zou moeten nemen. Ook is er geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17 van Dublin III, aldus verweerder.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat Duitsland verkeerd is voorgelicht door verweerder, nu bij het overnameverzoek aan Duitsland niet is vermeld dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Voorts betoogt zij dat verweerder haar asielverzoek hetzij op grond van artikel 9, hetzij op grond van artikel 16, of artikel 17 van Dublin III in behandeling had moeten nemen. Zij stelt daartoe dat haar echtgenoot, [naam 1], in 1991 als vluchteling is toegelaten in Nederland en dat daaraan niet afdoet dat hij thans de Nederlandse nationaliteit heeft. Volgens eiseres zijn haar kinderen, die uit hoofde van hun Nederlandse nationaliteit wettig verblijf hebben in Nederland, van haar afhankelijk in de zin van artikel 16 van Dublin III. Die afhankelijkheid is gelet op de zeer jonge leeftijd van haar dochter [naam 2], geboren op [geboortedatum], die nog borstvoeding krijgt, en haar zoon [naam 3], geboren op[geboortedatum], een gegeven. In Dublin III is, anders dan in Dublin II, uitdrukkelijk in de preambule onder 13 opgenomen dat het belang van het kind leidend moet zijn. Op grond van artikel 6 van Dublin III moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van het kind alsmede diens achtergrond in aanmerking nemen.
Voorts stelt eiseres dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17 van Dublin III aan zich had moeten trekken omdat haar beide kinderen en haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit hebben. Op grond van preambule 13 en 14 van Dublin III dient immers de eenheid van het gezin voorop te staan. De echtgenoot heeft bovendien lange tijd in Nederland gewoond en gewerkt en heeft in Nederland een groot netwerk. Hij heeft hier op de arbeidsmarkt betere mogelijkheden dan in Duitsland, nu hij geen Duits spreekt. Zoon [naam 3] is inmiddels leerplichtig en voor hem is het van belang op te groeien in het land van zijn nationaliteit, aldus eiseres.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Punt 13 van de preambule bij Dublin III bepaalt - onder meer - dat overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop dient te staan.
Punt 14 van de preambule bij Dublin III vermeldt dat, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan.
Punt 16 van de preambule bepaalt dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium dient te worden om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd.
Punt 17 bepaalt dat een lidstaat om humanitaire redenen of uit mededogen moet kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van Dublin III behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Dublin III, stellen de lidstaten bij alle procedures waarin deze verordening voorziet het belang van het kind voorop.
Het derde lid van artikel 6 bepaalt:
Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw samen en houden zij in het bijzonder rekening met de volgende factoren:
a. a) de mogelijkheden van gezinshereniging;
b) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige;
c) veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;
d) de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
Ingevolgde artikel 7, eerste lid, van Dublin III zijn de in hoofdstuk III vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.
Ingevolge het tweede lid wordt op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient, bepaald welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is.
Op grond van artikel 9 van Dublin III is, wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
Op grond van artikel 12, vierde lid, gelezen in samenhang met tweede lid, van Dublin III, is wanneer de verzoeker houder is van een visum, dat minder dan zes maanden is verlopen en dat hem daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van Dublin III, voor zover thans van belang, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat wanneer het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Dublin III kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Ingevolge het tweede lid kan de lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 tot en met 11 en 16 vastgestelde criteria.
6.
Niet in geschil is dat Duitsland aan eiseres een visum heeft verstrekt, zodat Duitsland op grond van het criterium neergelegd in artikel 12 van Dublin III verantwoordelijk zou zijn. Duitsland heeft het overnameverzoek van Nederland op 7 april 2014 op grond van artikel 12, vierde lid, van Dublin III en dus vanwege het verleende visum, geaccepteerd. Het feit dat in het overnameverzoek niet met zoveel woorden is vermeld dat de beide kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, doet daar niet aan af.
7.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 9 van Dublin III overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich op het standpunt stelt dat artikel 9 in dit geval niet van toepassing is omdat de echtgenoot van eiseres inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de beoordeling van de strekking van artikel 9 van Dublin III de tekst voorop te staan. De Nederlandse tekst maakt niet aanstonds duidelijk of het moet gaan om iemand die ooit is toegelaten als persoon die internationale bescherming behoeft, of om iemand aan wie het (nog altijd) is toegestaan in een lidstaat te verblijven omdat hij internationale bescherming behoeft.
8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt zowel de Duitse tekst van de Verordening als de toelichting op artikel 9 in het aan de Verordening ten grondslag liggende Commissievoorstel van 3 december 2008, COM (2008) 820, voldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat artikel 9 alleen betrekking heeft op gezinsleden die internationale bescherming genieten en dus niet op gezinsleden die inmiddels de nationaliteit van een lidstaat hebben. De voorzieningenrechter verwijst ter nadere onderbouwing van dit oordeel naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 juli 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:8339).
9.
De echtgenoot van eiseres heeft in ieder geval sinds 2002 de Nederlandse nationaliteit. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat artikel 9 van Dublin III in dit geval niet van toepassing is.
10.
Met betrekking tot de eventuele toepasselijkheid van artikel 16 van Dublin III, in afwijking van artikel 12, vierde lid, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen onderbouwing is met (medische) documenten van de gestelde afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochtertje omdat deze nog aangewezen is op borstvoeding. Verweerder heeft erop gewezen dat vervanging van borstvoeding voorhanden is en dat kinderen van deze leeftijd ook al vast voedsel eten.
11.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat voor het overige aan de in artikel 16 genoemde voorwaarden, wordt voldaan, te weten: de beide kinderen van eiseres hebben net als haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit en hebben uit dien hoofde wettig verblijf in Nederland, in Afghanistan vormden eiseres en haar man met hun twee jonge kinderen een gezin, eiseres is in staat voor haar kinderen te zorgen en de betrokkenen hebben schriftelijk verklaard dat zij bij elkaar willen blijven.
12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft verweerder met zijn standpunt een te beperkte uitleg aan het begrip afhankelijkheid in artikel 16. In de preambule van Dublin III onder 13 en 14 staat uitdrukkelijk vermeld dat bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind en de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan. In preambule 16 is in het bijzonder, juist om ervoor te zorgen dat de beginselen van eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd, overwogen dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind vanwege moederschap een bindend verantwoordelijkheidscriterium dient te worden. Daarnaast is in artikel 6 van Dublin III tot uitdrukking gebracht dat bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, de lidstaten het belang van het kind voorop stellen en dat bij de vaststelling van het belang van het kind in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de in het derde lid genoemde factoren, waaronder de mogelijkheden van gezinshereniging, het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige en de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
13.
Een en ander betekent dat ook bij de uitleg van het begrip afhankelijkheid in artikel 16 rekening gehouden moet worden met deze factoren en dat dit begrip tegen die achtergrond - ruim - uitgelegd moet worden. In dit geval moeten dan ook de volgende omstandigheden in aanmerking worden genomen. Het betreft hier zeer jonge kinderen, een baby van acht maanden en een kind van zes jaar. Reeds deze zeer jonge leeftijd van beide kinderen impliceert een grote mate van afhankelijkheid van de moeder. Geenszins valt uit te sluiten dat een scheiding van de moeder het welzijn van de kinderen negatief beïnvloedt. Het jongste kind krijgt nog borstvoeding. De leerplichtige zesjarige zoon gaat inmiddels naar school in Nederland en leert daar Nederlands. Blijkens de overgelegde verklaring van de groepsleerkracht voelt hij zich goed thuis op school en zou het zeer nadelig zijn voor zijn taalontwikkeling, overige cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele welbevinden als hij naar Duitsland zou moeten vertrekken. Van belang is voorts dat eiseres met haar man en kinderen nu in Nederland bijeen zijn als gezin. Nu haar (man en) kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben is evident dat het belang van de eenheid van het gezin, een belang dat blijkens artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, ook een factor dient te zijn bij de invulling van het belang van het kind, gewaarborgd is wanneer het gezin de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek van eiseres in Nederland kan afwachten. Dat, zoals verweerder stelt, de echtgenoot en de kinderen als burgers van de Europese Unie met eiseres mee kunnen gaan naar Duitsland, betekent nog niet dat zij daar dezelfde rechten (- onder meer - op financiële ondersteuning) en mogelijkheden hebben als zij in Nederland met de Nederlandse nationaliteit hebben. In dit verband is mede van belang dat de echtgenoot van eiseres na zijn toelating als vluchteling tot 2006 in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij hier - onweersproken - een groot familienetwerk heeft.
14.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat sprake is van een situatie van afhankelijkheid van eiseres van haar jonge wettig in Nederland verblijvende kinderen, als bedoeld in artikel 16, waardoor Nederland er overeenkomstig dit artikel voor moet zorgen dat eiseres kan blijven bij haar kinderen in Nederland. Dat betekent dat Nederland verantwoordelijk is voor de beoordeling van de asielaanvraag en dat verweerder alsnog inhoudelijk op de asielaanvraag van eiseres moet beslissen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 16 van Dublin III.
15.
Tenslotte oordeelt de voorzieningenrechter ter finale beslechting van het geschil dat gelet op de in overweging 13 geschetste feiten en omstandigheden, tegen de achtergrond van de uitgangspunten van Dublin III dat het belang van het kind en de eenheid van het gezin voorop dient te staan, in dit geval verweerder in redelijkheid niet van gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid om de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken had mogen afzien. Het bestreden besluit is daarom ook in strijd met artikel 17 van Dublin III.
16. Gelet op het voorgaande dient verweerder alsnog inhoudelijk op de asielaanvraag van eiseres te beslissen.
17.
Er is gelet hierop geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
18.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1461 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de asielaanvraag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1461 (veertienhonderdeenenzestig euro), te betalen aan eiseres;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2014.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: