In deze zaak, die op 28 januari 2014 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde de eiser, een Dominicaanse man die in Spanje woont, de beëindiging van de executie van zijn gevangenisstraf. De eiser was in voorlopige hechtenis genomen in 2010 en was in 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. In 2013 kreeg hij strafonderbreking op voorwaarde dat hij Nederland zou verlaten. Echter, hij keerde terug naar Nederland, wat leidde tot de hervatting van zijn straf. De eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland als gezinslid van een EU-burger, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij geen rechtmatig verblijf had. De rechter concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de straf niet onrechtmatig was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de strafonderbreking. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.