ECLI:NL:RBDHA:2014:8602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
14/14428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwetsbaarheid van etnische Somaliërs uit de Ogaden-regio in asielprocedures

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2014, werd de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een Ethiopische verzoeker afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker, afkomstig uit de Ogaden-regio, stelde dat hij behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep, namelijk de etnische Somaliërs, en dat de situatie in zijn regio zorgwekkend is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kon stellen dat etnische Somaliërs uit de Ogaden-regio niet als kwetsbare minderheidsgroep konden worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees op de ernstige veiligheidssituatie en de zorgwekkende mensenrechtensituatie in de Ogaden-regio, zoals blijkt uit verschillende rapporten en ambtsberichten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden, en vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter droeg de staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, nu het beroep gegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/14427 (beroep) en
AWB 14/14428 (verzoek om een voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Ethiopische nationaliteit,
V-nummer [nummer], verzoeker,
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Ҫöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
Verzoeker heeft eerder aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De meest recente aanvraag betrof die van 15 februari 2012, die bij besluit van 23 februari 2013 is afgewezen. Bij uitspraak van 26 maart 2012 (Awb-nummer 12/6325 en 12/6324) is het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak bij uitspraak van 4 september 2012 (201203366/1/V4) bevestigd.
3.
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
4.
Verzoeker heeft, in de bestuurlijke fase, aan zijn herhaalde aanvraag het volgende ten grondslag gelegd:
1.
Een verklaring van de African Rights Monitor (ARM) van 22 maart 2014;
2.
De Ogaden vormen inmiddels een kwetsbare minderheidsgroep, waarbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 6 december 2013, en naar de in deze uitspraak genoemde artikelen.
5.
Ten aanzien van de verklaring genoemd onder 1 overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker heeft verklaard dat via een in Nederland woonachtige Ethiopische journalist, Bashir Yusuf, contact is gelegd met het ARM en is verzocht deze verklaring op te stellen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit verzoek niet eerder bij de ARM heeft kunnen neerleggen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de verklaringen van verzoeker volgt dat hij Yusuf in ieder geval al sinds september 2010 kende. Verder heeft verzoeker verklaard de ondertekenaar van de brief, Mohamed Abdullahi, nooit te hebben gesproken. Maar Abdullahi was, zo heeft verzoeker verklaard, door publicaties op de hoogte van de activiteiten van verzoeker in Ethiopië. Deze publicaties zijn door verzoeker niet overgelegd en ook anderszins heeft verzoeker niet onderbouwd dat de informatie die Abdullahi in zijn brief heeft gegeven is gebaseerd op (objectief) onderzoek. Uit de verklaringen volgt veeleer dat Yusuf zich voor wat betreft zijn kennis over verzoeker en zijn activiteiten heeft gebaseerd op de verklaringen van verzoeker, en Abdullahi zich heeft verlaten op de verklaringen van Yusuf. De inhoud van de verklaring van 22 maart 2014 kan daarmee niet worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit een objectieve bron. Wat hiervoor is overwogen leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de verklaring van het ARM niet als nieuw feit in voorbedoelde zin kan worden aanvaard.
6.
De voorzieningenrechter stelt ten aanzien van punt 2 vooreerst vast dat niet in geschil was, en is, dat verzoeker uit de Ogaden-regio afkomstig is en, volgens het eerste gehoor dat hem in het kader van zijn eerste aanvraag is afgenomen, de etniciteit Ogade heeft. De voorzieningenrechter leidt uit het dossier verder af dat verzoeker het Somalisch machtig is en ook in deze taal is gehoord. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in de diverse stukken die in deze procedure zijn overgelegd en in het besluit van verweerder de termen Ogaden-regio en Somali-regio worden gebruikt, maar dat daarmee op hetzelfde gebied in het oosten van Ethiopië wordt gedoeld. Verder wordt in de stukken en in het besluit afwisselend gesproken over de Ogaden als (etnische) bevolkingsgroep en over etnische Somaliërs in de Ogaden-regio. De voorzieningenrechter begrijpt, in het licht van de hiervoor weergegeven omstandigheden en hetgeen door verzoeker ter zitting naar voren is gebracht, dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat etnische Somaliërs uit de Ogaden-regio door verweerder moeten worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsheidsgroep als bedoeld in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.
Ten aanzien van de onder 2 genoemde uitspraak overweegt de voorzieningenrechter dat jurisprudentie niet kan worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid als hiervoor bedoeld. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van verzoeker echter ook zo dat tevens een beroep wordt gedaan op de informatie die de rechtbank bij haar oordeel heeft betrokken. Aangezien de rechtbank ook verwijst naar de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 11 januari 2011 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9096) houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat tevens een beroep wordt gedaan op informatie die bij deze uitspraak is betrokken.
8.
Gegeven het hierboven onder rechtsoverweging 2 weergegeven kader kunnen de in de uitspraken genoemde stukken die dateren van voor 23 februari 2012, het besluit in de vorige procedure, niet als nieuwe feiten worden aanvaard, reeds nu verzoeker die stukken eerder had kunnen en dus moeten overleggen.
9.
De stukken die dateren van na 23 februari 2012 zijn nieuw, zodat de voorzieningenrechter zal beoordelen of op voorhand is uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan het eerdere besluit. Dat betreft dan de volgende stukken:
het artikel ‘Ogaden to Dabaab in search of peace’ van 28-30 maart 2014, afkomstig van de website Counterpunch;
het artikel ‘Under darkness in the Somali Region of Ethiopia’ van 19-21 april 2013, afkomstig van de website Counterpunch;
het artikel ‘The pain of the Ogaden Somali people’ van 22-24 maart 2013, afkomstig van de website Counterpunch;
het jaarrapport van Amnesty international van 24 mei 2012 als aangehaald in rechtsoverweging 6.6 van de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 11 januari 2013;
en rapport van Human Rights Watch van 28 mei 2012 getiteld ‘Ethiopia: ‘Special Police’ execute 10’.
10.
De voorzieningenrechter overweegt dat ofschoon uit de onder a, b, d en e genoemde stukken blijkt dat de situatie in de Ogaden-regio zorgelijk is, in deze stukken geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat de situatie voor etnische Somaliërs is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals die in de vorige procedure beoordeeld had kunnen worden indien verzoeker de stukken dateren van voor 23 februari 2012 in de vorige procedure had ingebracht. Op voorhand is daarom uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan het eerdere besluit.
11.
Dat geldt niet voor het artikel genoemd onder c. In dat artikel staat dat ‘The current regime operates under the premiership of Hailemariam Desalegn, who, true to his inaugural word, is following in predecessor Meles Zenawi’s shoes – has expanded the EPRDF’s repertoire of violence and control and, in addition to the range of violent measures employed, is imposing additional economic pressures, intimidation and extortion the name of the game.’ Uit openbare bronnen volgt dat Desalegn het premierschap in augustus 2012 heeft aanvaard. Hieruit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter afgeleid dat sprake is van een verslechtering van de situatie voor de etnische Somaliërs van de Ogaden-regio. Gelet op de schaal en de willekeur waarop het handelen van het regime blijkens het artikel plaatsvindt, is niet op voorhand uitgesloten dat dit af kan doen aan het eerdere besluit. Dit artikel bevat dus nieuwe feiten en omstandigheden in voorbedoelde zin. Dat betekent dat het besluit van 17 juni 2014 door de voorzieningenrechter kan worden getoetst.
12.
Nu van nieuwe feiten en omstandigheden sprake is, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2009 (200804658/1,
www.raadvanstate.nl). Reeds hierom komt het besluit voor vernietiging in aanmerking.
13.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
14.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de aanvraag weliswaar heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, maar niettemin in het bestreden besluit is ingegaan op de door verzoeker in de zienswijze aangehaalde uitspraak en stukken en heeft beoordeeld of hierin aanleiding kan worden gevonden om etnische Somaliërs uit de Ogaden-regio als kwetsbare minderheidsgroep aan te wijzen. Nu verweerder het in het besluit ingenomen standpunt ter zitting heeft herhaald, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
15.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat op basis van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 15 februari 2005 geen aanleiding bestond om enige bevolkingsgroep als kwetsbare minderheidsgroep aan te wijzen, ondanks de zorgwekkende mensenrechtensituatie in de Ogaden-regio die ook toen al uit het ambtsbericht bleek. Het meest recente ambtsbericht van 24 mei 2013 geeft daartoe evenmin aanleiding. Hoewel het volgens dit ambtsbericht moeilijk is om betrouwbare en objectieve informatie uit de Ogaden-regio te krijgen, is de informatie die te krijgen is voldoende om te besluiten dat er geen aanleiding is om Ogaden aan te merken als een kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van een grote verandering van de situatie in de Ogaden-regio ten opzichte van wat daarover in het ambtsbericht van 23 mei 2013 werd gemeld. Uit dit ambtsbericht en de nadien verschenen rapporten, onder andere van het UK Foreign and Commonwealth Office van 10 april 2014 en twee rapportages van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights blijkt niet dat er sprake is van een situatie waarbij de mate van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen tegen de Ogaden zodanig zijn dat sprake is van een situatie waarbij de Ogaden moeten worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep. Daarbij acht verweerder ook van belang dat een groot aantal mensenrechtenschendingen plaatsvindt vanwege (mogelijke) betrokkenheid bij de ONLF en dat er dus geen sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen tegen Ogaden. Verweerder heeft er verder nog op gewezen dat uit een bevolkingsonderzoek in 2007 is gebleken dat 95% van de inwoners van de Somali-regio etnisch Somali is en dat er in dat kader ook moeilijk kan worden gesproken van een minderheid die als gevolg van het behoren tot een minderheid kwetsbaar is voor het willekeurig geweld of de willekeurige mensenschending in de Ogaden-regio.
16.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat etnische Somaliërs in de Ogaden-regio een meerderheid vormen, wat daar, gelet op gedateerdheid van dat onderzoek waarop verweerder zich baseert, verder ook van zij, niet zonder meer betekent dat etnische Somaliërs uit die regio, afgezet tegen de totale bevolking in Ethiopië, niet als een kwetsbare minderheid aangemerkt zouden kunnen worden.
17.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich niet zonder nader onderzoek of nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat etnische Somaliërs uit de Ogaden-regio niet als een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc 2000 kunnen worden aangemerkt. Daartoe is allereerst redengevend dat uit de door verzoeker overgelegde stukken het beeld naar voren komt dat in de Ogaden-regio sprake is van een, in ieder geval voor de etnische Somaliërs, veiligheidssituatie die als ernstig moet worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat er niet aan wordt getwijfeld dat de mensenrechtensituatie in de Ogaden-regio zorgwekkend is. Voor verweerders standpunt kan ook steun worden gevonden in het ambtsbericht van 23 mei 2013. Uit het ambtsbericht van 23 mei 2013 volgt verder dat het moeilijk is gedetailleerde en onafhankelijke informatie te verkrijgen over de strijd tussen de ENDF en het ONLF in de Ogaden-regio omdat er geen onafhankelijke media en mensenrechtenrapporteurs worden toegelaten tot het gebied, en dat onafhankelijk onderzoek in de Ogaden-regio naar mensenrechtenschendingen tot op heden niet mogelijk is gebleken. Verweerders standpunt dat er niettemin voldoende informatie is om te besluiten dat er geen aanleiding is om de etnische Somaliërs aan te merken als een kwetsbare minderheidsgroep, kan dan ook geen stand houden, juist omdat die gedetailleerde en onafhankelijke informatie ontbreekt en verweerder niet kan weten of de informatie waarover zij de beschikking heeft voldoende is. Dat geldt evenzeer voor verweerders conclusie dat het beeld dat uit de door verzoeker overgelegde artikelen en de na het ambtsbericht verschenen rapporten naar voren komt de zorgwekkende situatie in de Ogaden-regio weliswaar bevestigt maar niet afwijkt van het beeld dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat niet is gebleken dat de beperkingen die voor verweerder of voor de minister van Buitenlandse Zaken gelden voor het verkrijgen van gedetailleerde en onafhankelijke informatie over de Ogaden-regio niet ook zouden gelden voor de organisaties die de rapporten hebben opgesteld waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen.
18.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
19.
Nu het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb gegrond wordt verklaard, is het belang aan de gevraagde voorlopige voorziening komen te ontvallen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
20.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.461,-- (1 punt voor het verzoekschrift; 1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,--; wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.416,--, te voldoen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. G. Edelenbos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.P. de Zwart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.