ECLI:NL:RBDHA:2014:8497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_26
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot informatie op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser had verzocht om toegang tot bepaalde documenten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv). Het primaire besluit van de minister, waarin een deel van het verzoek werd toegewezen en een inzagedossier van 150 pagina's werd verstrekt, werd door de eiser betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij het bestreden besluit het bezwaar van de eiser deels gegrond heeft verklaard, maar dat de minister niet verplicht was om alle gevraagde informatie te verstrekken, vooral niet als dit de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de minister ten onrechte geen volledige inzage heeft gegeven in de gevraagde B-bulletins. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geheimhouding van bronnen en werkwijzen van de AIVD gewaarborgd moest blijven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet verdergaande inspanningen hoefde te verrichten dan het archiefonderzoek dat al was gedaan en dat het niet nodig was om bij derden navraag te doen over de gevraagde documenten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de weigering om bepaalde informatie te verstrekken voldoende gemotiveerd was en in overeenstemming met de Wiv. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/26

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv) deels toegewezen en een inzagedossier van 150 pagina’s verstrekt.
Bij besluit van 3 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en alsnog aan eiser de passages verstrekt waaruit blijkt uit hoeveel pagina’s het rapport in alle gevallen bestaat.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft ter zake de op de zaak betrekking hebbende stukken met een beroep op artikel 87 van de Wiv juncto artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennis mag nemen. Bij beslissing van 20 februari 2014 heeft deze rechtbank (in een andere samenstelling) bepaald dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft bij brief van 23 februari 2014 de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van die stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Wiv dragen de hoofden van de diensten zorg voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen, waaruit gegevens afkomstig zijn.
Ingevolge artikel 45 van de Wiv kan, onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 (artikel 45-57).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, eerste volzin, van de Wiv deelt de betrokken minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, eerste volzin, van de Wiv deelt de betrokken minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 51 afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens, waarop de aanvraag betrekking heeft, de nationale veiligheid zou kunnen schaden.
2.
Bij brief van 11 februari 2013 heeft eiser verzocht kennis te mogen nemen van alle bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) aanwezige zogenaamde B-bulletins, die onder meer worden genoemd in het Auroraverslag van 18 januari 1980.
3.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek deels toegewezen en deels afgewezen. Aan eiser is een inzagedossier verstrekt van 150 bladzijden, waarbij deels passages onleesbaar zijn gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder alsnog de passages, waaruit blijkt uit hoeveel pagina’s het rapport in alle gevallen bestaat, aan eiser bekend gemaakt. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij over het al dan niet aanwezig zijn van actuele gegevens geen inlichtingen mag verstrekken en dat wat de aangetroffen niet-actuele gegevens betreft artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv zich tegen volledige inzage in deze gegevens verzet. Door verstrekking van de geweigerde niet-actuele gegevens zou een nog actuele werkwijze dan wel bronnen openbaar kunnen worden waardoor het goed functioneren van de AIVD en daardoor de nationale veiligheid geschaad zou kunnen worden. Ook is het niet mogelijk om het document te bewerken of samen te vatten dan wel anderszins mededelingen te doen over de aard van het document, aldus verweerder. Voorts staat artikel 45 van de Wiv in beginsel in de weg aan het openbaar maken van persoonsgegevens van derden, aldus verweerder.
3.2.
Eiser voert in beroep aan dat hem ten onrechte gedeeltelijk kennisneming van de gevraagde bulletins is onthouden.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat eisers aanvraag een aanvraag in de zin van artikel 51, van de Wiv is, namelijk een aanvraag om kennis te nemen van andere gegevens dan persoonsgegevens.
4.2.
Eiser voert aan dat de stelling van verweerder dat hij uitsluitend over de jaren 1989-1990 bulletins heeft aangetroffen niet geloofwaardig is, omdat hem ook bulletins uit 1988 zijn verstrekt en verweerder hem op een eerder verzoek ook bulletins over 1986 heeft verstrekt.
De rechtbank overweegt dat, nu eiser ook inzage in bulletins uit 1988 heeft gekregen, hij hieruit redelijkerwijs de conclusie had kunnen trekken dat de mededeling van verweerder dat hij uitsluitend over de jaren 1989-1990 bulletins heeft aangetroffen een kennelijke verschrijving is. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft gesteld is bedoeld te zeggen dat uitsluitend over de jaren 1988-1990 bulletins zijn aangetroffen. Ten aanzien van de eerder verstrekte bulletins over 1986 heeft verweerder gesteld dat eiser eerder, in 2012, heeft verzocht om dagrapporten en weekoverzichten van de directie B/afdeling B over 1986 en dat hierop bewerkte weekoverzichten zijn verstrekt en geen B-bulletins.
Gelet daarop acht de rechtbank de stelling van verweerder dat hij uitsluitend over de jaren 1988-1990 bulletins heeft aangetroffen niet ongeloofwaardig.
De rechtbank heeft voorts geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat een dubbele zoekslag is gedaan naar de gevraagde B-bulletins en dat daarbij in het niet-gedigitaliseerde archief van verweerder niet méér B-bulletins zijn aangetroffen dan over de jaren 1988-1990. Daaraan doet niet af dat ook verweerder de mogelijkheid niet uitsluit dat meer B-bulletins in het archief aanwezig zijn, maar niet gevonden kunnen worden onder de door eiser geduide bestuurlijke aangelegenheid. Van verweerder kan in redelijkheid niet gevergd worden het hele archief ongericht te doorzoeken naar aanwezige B-bulletins.
4.3.
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte op geen enkele wijze navraag heeft gedaan bij de ontvangers van door de toenmalige BVD gedistribueerde stukken met betrekking tot de door eiser aangegeven bestuurlijke aangelegenheid of zij deze stukken nog in hun bezit hebben. Ook zijn hem ten onrechte geen distributielijsten verstrekt, zodat hem de mogelijkheid is onthouden zelf die stukken bij de geadresseerden op te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de Wiv op verweerder niet een verdergaande inspanningsverplichting rust dan het door verweerder verrichte archiefonderzoek en dat hij niet gehouden is stukken bij derden op te vragen in het kader van aanvragen om kennisneming van stukken die bij de AIVD berusten.
Verweerder heeft voorts voldoende uiteengezet dat de Wiv zich verzet tegen verstrekking van de distributielijsten, omdat door verstrekking daarvan inzage wordt gegeven in de werkwijze van de AIVD. De weigering om deze gegevens te verstrekken berust aldus op een voldoende draagkrachtige motivering.
4.4.
Eiser betwist dat op de geweigerde stukken/passages weigeringsgronden van toepassing zijn en dat daaruit het actueel kennisniveau, bronnen of werkwijzen van verweerder blijken. De weigering de rubricering te vermelden is onvoldoende gemotiveerd. Eiser stelt voorts dat van een groot aantal stukken ten onrechte de weekaanduiding is geweigerd. Op één van de rapporten (17/90) is de datering wel vermeld. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte de in rapport 02/90 vermelde gegevens met betrekking tot een ander rapport heeft geweigerd.
Beoordeeld dient te worden of verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv in samenhang met artikel 15 van de Wiv en op grond van artikel 45 van de Wiv voor wat betreft de persoonsgegevens van derden. Na kennisname van de door verweerder aan de rechtbank ter beschikking gestelde gegevens, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen niet-actuele gegevens kunnen worden verstrekt, zonder dat inzicht wordt gegeven in bronnen of actuele werkwijzen van de AIVD of persoonsgegevens van derden worden verstrekt. Het op een andere wijze verstrekken van informatie zou ertoe leiden dat inzicht wordt gegeven in de bron, waarvan de informatie afkomstig is. Ten aanzien van de gegevens omtrent bronnen is van belang dat de AIVD zijn taak uitsluitend met een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitoefenen. Indien de AIVD de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen, waartoe artikel 15, aanhef en onder b, van de Wiv verplicht, niet kan waarborgen, gaat dit ten koste van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD de werkzaamheden verricht. Nu ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv geen gegevens mogen worden verstrekt, voor zover de nationale veiligheid daardoor geschaad zou kunnen worden, was de minister gehouden om verstrekking van de gegevens omtrent bronnen te weigeren, als hij heeft gedaan.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat rubriceringen niet verstrekt kunnen worden omdat daarmee inzicht wordt gegeven in bronnen en/of werkwijzen.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het verweerschrift heeft aangeven dat weekaanduidingen en dateringen van rapporten, voor zover aanwezig, zijn verstrekt.
4.5.
Tot slot stelt eiser dat ten aanzien van de weigering een groot aantal namen openbaar te maken ten onrechte een belangenafweging ontbreekt, zoals artikel 55, tweede lid, van de Wiv voorschrijft en dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur de naam van een in Duitsland gearresteerde man in drie aan eiser verstrekte documenten heeft laten staan en in één aan eiser verstrekt document onleesbaar heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 45 van de WIV kan slechts overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze wet worden kennisgenomen van door of ten behoeve van de AIVD verwerkte gegevens. In dat hoofdstuk is in de artikelen 47 en 50 aan een ieder het recht toegekend om kennis te nemen van hem betreffende persoonsgegevens, onderscheidenlijk persoonsgegevens van naaste familieleden die overleden zijn. In artikel 51 is voorzien in de mogelijkheid om kennisneming van andere dan persoonsgegevens. Derhalve is niet voorzien in een mogelijkheid om kennis te nemen van persoonsgegevens van derden.
Op deze hoofdregel wordt door verweerder slechts een uitzondering gemaakt wanneer het zeer bekend veronderstelde personen betreft, van wie de namen op andere wijze eenvoudig zouden kunnen worden achterhaald. Hierbij neemt verweerder echter ook in aanmerking het verband dat kan worden gelegd tussen de betreffende persoon en de beschreven context. Gelet op die context kan er toch aanleiding bestaan de naam onleesbaar te maken in een document. De rechtbank acht deze werkwijze niet kennelijk onredelijk.
Nu eiser ter zitting heeft gesteld dat de naam van de in Duitsland gearresteerde man niet algemeen bekend is, was verweerder reeds om die reden gerechtigd de bekendmaking van die naam te weigeren. Dat verweerder deze naam in drie ander gevallen wel heeft bekend gemaakt, leidt niet tot een schending van het verbod van willekeur. Eiser is daardoor immers niet benadeeld.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.