ECLI:NL:RBDHA:2014:8146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
AWB 13-28854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoereikende bekendmaking leidt tot latere inwerkingtreding van inreisverbod voor gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een inreisverbod van vijf jaar opgelegd gekregen, samen met een terugkeerbesluit, op 23 oktober 2013. Eiser heeft op 11 november 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen uitreikingsblad aanwezig was dat aantoont dat het inreisverbod aan eiser was overhandigd of toegestuurd. Dit gebrek in de bekendmaking leidde tot de conclusie dat het besluit pas in werking trad op de datum van het indienen van het beroep, 11 november 2013.

De rechtbank oordeelde verder dat eiser als familielid van een Unieburger moet worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan, waardoor het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet hadden mogen worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld, aangezien er geen proces-verbaal was van de uitreiking van het besluit. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser onvoldoende gelegenheid is geboden om zijn individuele omstandigheden aan te voeren, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974,--. Tevens is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/28854
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedag] 1989, van Albanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. L.M. Weber),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mw. Z. van der Meulen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. Het besluit van 23 oktober 2013 bevat tevens een terugkeerbesluit, waarbij eiser is aangezegd dat hij het grondgebied van de Europese Unie, EER en Zwitserland onmiddellijk dient te verlaten.
Op 11 november 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is van Albanese nationaliteit en is getrouwd met [naam echtgenote] (referente) van Hongaarse nationaliteit. Eiser en referente hebben samen in Engeland gewoond en eiser is in het bezit van een ‘Residence Card of a Family Member of an EEA National’ geldig van
21 augustus 2012 tot 21 augustus 2017.
2.1
Eiser voert allereerst aan dat er in het dossier geen uitreikingsblad zit of anderszins bewijs dat de bestreden beschikking aan eiser of zijn gemachtigde is overhandigd/toegestuurd. Het uitreikingsblad dat wel in het dossier is opgenomen, is gedateerd op 22 oktober 2013 en ziet op de beschikking van 22 oktober 2013 waarin eiser rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is geweigerd.
2.2 In paragraaf A4/2.4.2 in samenhang met paragraaf A4/3.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is beleid opgenomen met betrekking tot de uitreiking van het inreisverbod. Dit beleid voorziet, voor zover van belang, in de uitreiking van de beschikking in persoon, het verstrekken van een brochure in een begrijpelijke taal en het opmaken van een proces-verbaal hiervan.
2.3
De rechtbank stelt vast dat er in het dossier geen proces-verbaal is behorende bij de uitreiking van het bestreden besluit. Verweerder heeft de rechtbank desgevraagd per e-mail van 22 januari 2014 laten weten dat het uitreikingsblad dat hoort bij het inreisverbod niet is gebruikt. Daarmee heeft verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Voor zover eiser betoogt dat daarmee het bestreden besluit niet rechtmatig is, volgt de rechtbank dat niet. Nu de inwerkingtreding van het besluit gelet op artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gekoppeld aan de uitreiking, zoals omschreven in artikel 3:41 van die wet, kan een onjuiste bekendmaking wel consequenties hebben voor de inwerkingtreding van het besluit. Het beleid voorziet met name in extra waarborgen om te garanderen dat het besluit de vreemdeling bekend wordt en dat hij de strekking daarvan begrijpt. Uit het feit dat eiser op 11 november 2013 beroep heeft ingesteld, blijkt dat het besluit hem in ieder geval op die dag had bereikt. Nu een uitreikingsblad ontbreekt, moet ervan uit worden gegaan dat het besluit op die dag aan hem is bekendgemaakt en daarmee, gelet op artikel 3:40 van de Awb, op die dag in werking is getreden. Voor zover aan eiser geen brochure zou zijn verstrekt, is hij daardoor niet in zijn belangen geschaad, nu hij tijdig beroep heeft ingesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1
Eiser voert voorts aan dat hij in strijd met artikel 3:2 en 4:8 van de Awb onzorgvuldig is gehoord en evenmin in de gelegenheid is gesteld mondeling of schriftelijk te reageren op het voornemen van verweerder om een inreisverbod voor de duur van vijf jaar uit te vaardigen. Eiser heeft hierdoor niet de gelegenheid gekregen individuele omstandigheden aan te voeren die aanleiding kunnen vormen voor verkorting van de duur van het inreisverbod.
3.2
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Op grond van het achtste lid van dit artikel kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
3.3
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9115), dat uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) voortvloeit dat de betrokken vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld om individuele omstandigheden aan te voeren, op grond waarvan volgens hem aanleiding zou bestaan af te zien van oplegging van een inreisverbod, dan wel voor (verdere) verkorting van de duur daarvan, en dat het aan de vreemdeling is dergelijke omstandigheden naar voren te brengen.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser die mogelijkheid onvoldoende geboden. Uit het dossier blijkt dat eiser op 12 augustus 2013 is gehoord in het kader van het opleggen van het inreisverbod. Uit het proces-verbaal van dit gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat zijn vrouw is terug gegaan naar Hongarije. Als het doel van het gehoor wordt uitgelegd, antwoordt eiser: “Voordat wij verder gaan zou ik graag mijn advocaat willen raadplegen. Dit kan nadelig voor mij zijn dus ik wil eerst het advies van mijn advocaat afwachten.” Het gehoor wordt beëindigd en er wordt afgesproken dat de toenmalige advocaat van eiser hem zal opzoeken in de penitentiaire inrichting [naam penitentiaire inrichting]. Uit het dossier blijkt verder dat er geen tweede gehoor heeft plaatsgevonden en dat eiser ook niet in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren op het inreisverbod.
3.5
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 4:8 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4.
Als een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschilbeslechting te onderzoeken. De rechtbank ziet in dit kader echter geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte een terugkeerbesluit heeft uitgereikt, aangezien eiser valt onder artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5.2
Op grond van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij de vreemdeling in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf.
5.3
Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van de Vw 2000, voor zover van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen:
1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
2°. familieleden van de onder 1° genoemde die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
5.4
Uit de feiten vermeld onder overweging 1 in samenhang met de in artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, van de Vw 2000 vermelde definitie volgt dat eiser een gemeenschapsonderdaan is in de zin van deze wet. Gelet op artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 wordt in dat geval geen terugkeerbesluit uitgereikt, zodat verweerder dat ten onrechte heeft gedaan. Daarom heeft verweerder ook ten onrechte een inreisverbod aan eiser opgelegd.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,--, en een wegingsfactor 1).
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,-- (zegge: honderdzestig euro) aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
Coll.: JSu
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.