Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2014 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ingevolge bijlage III behoren tot de categorieën woonruimten als bedoeld in artikel 45
alle woonruimten met uitzondering van standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonschepen, woningen van toegelaten instellingen die ten behoeve van herstructurering gesloopt zullen worden en samen te voegen woningen.
een groep van twee of meer personen een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voert of wil voeren . Hieronder wordt ook een woongroep verstaan. Dit wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval, inclusief het gebruik van de woning. Onder 4.2 worden criteria aangegeven voor een duurzaam gemeenschappelijke huishouding en een woongroep.
Toelichting duurzaam gemeenschappelijk huishouden
Indien vereist is een huisvestingsvergunning aanwezig.
mitszij aan de daartoe te formuleren criteria voldoen. Die criteria zijn vervolgens neergelegd in de aangepaste werkinstructie van 2007. Uit die werkinstructie blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat óók bij een woongroep (of studenten) sprake kan zijn van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding, maar alléén indien aan de criteria daarvoor wordt voldaan. Dat is in lijn met hetgeen blijkens het verslag in de commissievergadering is besproken. Dat zou zijn afgesproken of toegezegd dat in één huis wonende studenten zonder meer als een duurzaam gemeenschappelijke huishouding zullen worden aangemerkt, ook indien zij niet aan de in de werkinstructie opgenomen criteria voldoen, blijkt niet uit het verslag. Zoals gezegd wijken de criteria die vervolgens zijn neergelegd in de Nota Kamerbewoning niet of nauwelijks af van die neergelegd in de werkinstructie.
De rechtbank overweegt dat uit het inspectierapport blijkt dat bewoner [C] heeft verklaard dat zijn opleiding zeker drie jaar duurt en dat hij hier dan ook nog vier jaar wil blijven wonen. Bewoner [D] heeft verklaard sinds 1 september 2011 op dit adres te wonen. Zij heeft voorts verklaard dat zij misschien tot augustus 2012 wil blijven wonen op dit adres. Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet de intentie om bestendig voor onbepaalde tijd een gezamenlijke huishouding te voeren. Uit deze verklaringen blijkt veeleer de wens om voor de duur van de opleiding over huisvesting te beschikken zonder dat zij los daarvan de intentie hebben om duurzaam gezamenlijk te blijven wonen. Voorts blijkt uit de verklaring van [C] dat indien er een nieuwe bewoner komt de huurovereenkomst met eisers wordt aangepast.
Voorts heeft bewoner [D] verklaard: “
Wij delen de woning met elkaar, maar voor de rest niets anders”.Uit deze verklaring blijkt niet dat sprake is van wederzijdse zorg
.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat gelet op deze verklaringen niet is voldaan aan de eerste twee criteria om als een “duurzaam gemeenschappelijk huishouden” te worden aangemerkt. Dat er sprake is van één huurovereenkomst, hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de huur, gezamenlijke betaling van gas, licht en water en gezamenlijk gebruik van woon/zitkamer, keuken, wc en douche maakt dit niet anders.