In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong Papendrecht B.V. en andere eisers tegen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de eisers was opgelegd wegens het breken van puin in de open lucht, wat in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de invorderingsbevoegdheid van de dwangsommen was verjaard, maar dat er nog wel procesbelang was bij het beroep tegen het dwangsombesluit vanwege gestelde schade. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft ook de proceskostenveroordeling aan de eisers toegewezen, omdat de verjaring van de invorderingsbevoegdheid voor risico van de verweerder kwam. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van vergunningen en de voorwaarden waaronder handhaving kan worden opgeschort.