ECLI:NL:RBDHA:2014:7811
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van aanslagen op grond van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de hoogte van aanslagen die zijn opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar aangetekend tegen de uitspraak van de Regionale Belasting Groep van 19 december 2013, waarin de waarde van 37 onroerende zaken in de gemeente [X] was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de verweerder de waarden van drie objecten had verminderd en eiser een vergoeding voor proceskosten had toegekend van € 352,50. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of verweerder terecht de factor voor samenhangende zaken niet had toegepast, hetgeen eiser betoogde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van één bezwaar, omdat het bezwaar zich richtte tegen op één aanslagbiljet vermelde besluiten, ondanks dat het om 37 afzonderlijke objecten ging. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren summier en algemeen gemotiveerd waren, en dat er geen aanleiding was om de zaak als zwaarder dan gemiddeld te beschouwen. De rechtbank heeft de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vastgesteld met inachtneming van een wegingsfactor van 1 voor het indienen van het bezwaarschrift en 0,5 voor de hoorzitting. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.