ECLI:NL:GHDHA:2015:961

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 764 - AWB -14_765
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de wegingsfactor voor proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2015, is in geschil of de heffingsambtenaar bij de bepaling van de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1,5 had moeten stellen. De belanghebbende, [X] te [Z], had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 19 juni 2014, waarin de rechtbank de bezwaren van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van 37 onroerende zaken in de gemeente [Y] vastgesteld en de bezwaren tegen drie van deze beschikkingen gegrond verklaard, maar de overige bezwaren ongegrond. De rechtbank had de vergoeding voor de proceskosten vastgesteld op € 352,50, maar de belanghebbende was van mening dat deze vergoeding te laag was en had een hogere vergoeding van € 528,75 gevorderd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2015 is het Hof tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de wegingsfactor niet op 1,5 had hoeven stellen. Het Hof bevestigde dat de rechtbank de zaak niet als zwaarder dan gemiddeld had hoeven beschouwen, ondanks het aantal onroerende zaken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bezwaren summier waren gemotiveerd en dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoerde niet voldoende waren om de wegingsfactor te verhogen. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00763, BK-14/00764, BK-14/00765

uitspraak d.d. 11 maart 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting groep, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 19 juni 2014, nummers SGR 14/664, 14/675 en 14/682 betreffende de onder 1.1 vermelde beschikkingen en aanslagen.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2012 van 37 in de gemeente [Y] gelegen onroerende zaken voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld (hierna: de beschikkingen). Tevens zijn aan belanghebbende voor het jaar 2013 ter zake van de onroerende zaken aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Y] (hierna: de aanslagen) opgelegd. De beschikkingen en aanslagen zijn in één geschrift (hierna: het aanslagbiljet) aan belanghebbende bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschift verenigde uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de beschikkingen en aanslagen betreffen de onroerende zaken [A], [B] en [C] gegrond verklaard en de vastgestelde waarden van deze onroerende zaken verminderd. De bezwaren tegen de overige beschikkingen en aanslagen heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Voorts heeft hij belanghebbende een vergoeding van de door deze in bezwaar gemaakte kosten ten bedrage van € 352,50 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de bij de uitspraken op bezwaar genomen beslissingen op zijn verzoek om vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten. Er is voor twee beroepen (betreffende [A] en [C]) griffierecht geheven tot een gezamenlijk bedrag van € 88. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven tot een gezamenlijk bedrag van € 122. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 januari 2015 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder.
1. Verweerder heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken ten name van eiser de waarde van 37 in de gemeente [Y] gelegen onroerende zaken (de objecten) bij in één geschrift vervatte beschikkingen op waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld.
2. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarden van drie objecten verminderd. Daarbij heeft verweerder eiser een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend ten bedrage van € 352,50 bestaande uit 1 punt voor het bezwaarschrift en, zoals partijen onderling hebben afgesproken, 0,5 punt voor de (telefonische) hoorzitting.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de factor voor samenhangende zaken niet heeft toegepast hetgeen eiser bepleit en verweerder bestrijdt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822), sprake van één bezwaar, nu het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen en aanslagen is gericht. De omstandigheid dat sprake is van 37 afzonderlijke objecten kan aan voormeld oordeel niet afdoen; bepalend is dat het bezwaar zich richt tegen op één aanslagbiljet vermelde besluiten.
5. Uit vorengenoemd arrest valt voorts op te maken dat de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft, een rol kan spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (vgl. Gerechtshof Den Haag, 27 augustus 2013; ECLI:NL:GHDHA:2013:4609). De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding om de zaak als zwaarder dan gemiddeld te beschouwen, mede gezien het feit dat de bezwaren slechts zeer summier en algemeen gemotiveerd waren. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, met name de vele werkzaamheden die niet in het bezwaarschrift tot uitdrukking komen, maar wel moesten worden verricht voor de beoordeling, maken dat niet anders.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vastgesteld met inachtneming van een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 0,5 punt voor de hoorzitting.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar bij de bepaling op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren redelijkerwijs heeft moeten maken de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1,5 had moeten stellen.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek om toekenning van een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten, nadere vaststelling van de vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten op € 528,75, veroordeling van de heffingsambtenaar in de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten en restitutie van de in hoger beroep betaalde griffierechten.
4.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het geschil

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank met juistheid beslist dat er geen aanleiding is bij de bepaling op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, het gewicht van de zaak als zwaarder dan gemiddeld aan te merken. Het Hof maakt deze beslissing alsmede de gronden waarop zij berust tot de zijne.
5.2.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten. Evenmin is er aanleiding het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. G.J. van Leijenhorst, J.J.J. Engel en S.T.M. Beelen in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 11 maart 2015 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van mr. Van Leijenhorst is de uitspraak ondertekend door mr. Engel.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.