ECLI:NL:RBDHA:2014:7756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
AWB-14_239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oprichtingsvergunning voor het vervaardigen en bewerken van voedingsmiddelen voor dieren; beoordeling van inrichtingseisen onder de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de oprichtingsvergunning voor het bedrijf Vitaal-Vet, dat zich bezighoudt met het vervaardigen en bewerken van voedingsmiddelen voor dieren. De eisers, omwonenden van het perceel waar Vitaal-Vet is gevestigd, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, dat op 19 november 2013 de vergunning heeft verleend. De eisers betogen dat Vitaal-Vet ten onrechte als een afzonderlijke inrichting is aangemerkt, en dat er sprake is van één inrichting die ook de andere verhuurde units omvat.

De rechtbank heeft onderzocht of de activiteiten van Vitaal-Vet en die van de andere verhuurde units als één inrichting kunnen worden beschouwd op basis van de Wet milieubeheer. De rechtbank concludeert dat er geen organisatorische of functionele bindingen zijn tussen Vitaal-Vet en de andere units. De activiteiten zijn te verschillend en er is geen sprake van een gezamenlijke bedrijfsvoering. De rechtbank oordeelt dat Vitaal-Vet terecht als een zelfstandige inrichting is aangemerkt, en dat de vergunningverlening dus correct is uitgevoerd.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR14/239

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2014 in de zaak tussen

[A], [B], [C], [D], [E], [F],allen wonende te [a-plaats], en
[G], wonende te [b-plaats], eisers
(gemachtigde: mr. L.C.J. Dekkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder

(gemachtigde: M.P. Vogelzang).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[H], h.o.d.n. Vitaal-Vet,gevestigd te Bodegraven
(gemachtigde: drs. H.P.W. Havens).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2013 heeft verweerder aan Vitaal-Vet een oprichtingsvergunning verleend voor een inrichting voor het vervaardigen en bewerken van voedingsmiddelen voor dieren.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij faxbericht van 9 januari 2014. Zij hebben het beroepschrift aangevuld bij brieven van 11 februari 2014 en 2 mei 2014.
Vitaal-Vet heeft bij brief van 25 februari 2014 zijn zienswijze op het beroep gegeven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2014.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Vitaal-Vet is verschenen bij zijn directeur [H] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [I] en [J], allen verbonden aan de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH).

Overwegingen

1.
Vitaal-Vet is gevestigd in (delen van) twee loodsen op het perceel Meije 35 te Bodegraven. Deze loodsen maken deel uit van verschillende bedrijfsgebouwen, die eigendom zijn van [K]. [K] heeft in deze bedrijfsgebouwen zelf een loonspuiterij gevestigd, genaamd [K] B.V. Hij heeft de rest van de bedrijfsruimten in units verhuurd aan derden, te weten Vitaal-Vet en particulieren.
2.
Vitaal-Vet is sinds 2000 ter plaatse gevestigd, smelt ter plaatse schapenvet en verwerkt dit tot voedingsmiddelen voor dieren.
3.
Eisers zijn omwonenden van het perceel.
4.
Op 1 oktober 2012 heeft Vitaal-Vet een aanvraag ingediend om een oprichtings(omgevings)vergunning voor het vervaardigen en bewerken van voedingsmiddelen voor dieren.
5.
Bij de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Een ontwerpbesluit heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben in deze periode zienswijzen naar voren gebracht.
6.
Op 19 november 2013 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
7.1
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder bij het verlenen van de oprichtingsvergunning ten onrechte het bedrijf van Vitaal-Vet als afzonderlijke inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) heeft aangemerkt. Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte de activiteiten van Vitaal-Vet en die in de overige verhuurde bedrijfsruimten als twee afzonderlijke inrichtingen aangemerkt. Er is sprake van één inrichting, waar Vitaal-Vet onderdeel van uitmaakt, zodat één oprichtingsvergunning vereist is voor het geheel. Nu de oprichtingsvergunning slechts op een deel van de bedrijfsactiviteiten ziet, moet worden geoordeeld dat het besluit in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), aldus eisers. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid en er is van een onjuiste feitelijke situatie uitgegaan.
7.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf van Vitaal-Vet als een zelfstandige inrichting is te beschouwen. De units die verhuurd worden aan de particulieren en het bedrijf Vitaal-Vet behoren niet tot dezelfde onderneming. Er zijn geen bindingen tussen de verhuurde units en Vitaal-Vet, behalve de gezamenlijke oprit en elektriciteit.
7.3.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wm wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
7.4.
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wm -voor zover hier van belang- worden elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen bij de in het derde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur; deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht. Ingevolge de tweede volzin van artikel 1.1., vierde lid, van de Wm worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
7.5.
In geding is of verweerder terecht Vitaal-Vet als een afzonderlijke inrichting heeft aangemerkt. Als hij dat ten onrechte heeft gedaan en Vitaal-Vet onderdeel uitmaakt van een grotere inrichting, had de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder e, van de Wabo in beginsel op alle onderdelen van de inrichting, en niet alleen op die van Vitaal-Vet, betrekking moeten hebben.
7.6.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of de activiteiten van Vitaal-Vet en de activiteiten die plaatsvinden in de overige verhuurde bedrijfsunits op het perceel
Meije 35 tot eenzelfde onderneming behoren en of tussen deze activiteiten sprake is van technische, organisatorische en/of functionele bindingen.
7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank was er in de door [J] aan enerzijds Vitaal-Vet en anderzijds aan andere derden verhuurde bedrijfsruimte noch sprake van eenzelfde onderneming noch van een organisatorische binding. Niet gebleken is dat de reële zeggenschap over de bedrijfsvoering van alle activiteiten bij dezelfde persoon of personen berust. Immers, [H] is eigenaar van Vitaal-Vet en heeft de reële zeggenschap daarover. Hij bepaalt de werkzaamheden binnen het bedrijf van Vitaal-Vet, maar niet van de andere verhuurde units. Dat de eigenaar/verhuurder van de verhuurde units uit hoofde van de huurovereenkomsten een zekere zeggenschap over alle huurunits heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Daarmee heeft hij nog niet de zeggenschap over de bedrijfsvoering van Vitaal-Vet.
7.8.
Van functionele bindingen is evenmin gebleken. Het gaat immers om verschillende, geheel andersoortige activiteiten. In de aan anderen dan Vitaal-Vet verhuurde units vinden voornamelijk hobbymatige activiteiten plaats, zoals de opslag van lp’s en een boot alsmede het sleutelen aan auto’s. Van een uitwisseling van goederen, diensten, personeel of bedrijfsmiddelen tussen Vitaal-Vet en de andere units is geen sprake. Van technische bindingen is, ten slotte, maar tot op zekere hoogte sprake; er is een gezamenlijke oprit en elektriciteitsaansluiting. Deze technische bindingen zijn echter op zichzelf onvoldoende om van één inrichting te kunnen spreken.
7.9.
Gelet op het vorenstaande was Vitaal-Vet een afzonderlijke inrichting en vormde deze niet samen met de overige verhuurde bedrijfsunits één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wm. Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de aanvraag daarom terecht beperkt tot de activiteiten van Vitaal-Vet.
8.1.
Eisers hebben verder naar voren gebracht dat de OMDH meerdere malen van elkaar afwijkende geluidsnormen en modelleringen hanteert. Nu eens wordt er bijvoorbeeld van het regime van 40/16/16 dB(A) uitgegaan, dan weer van 45/40/35 dB(A). Waar de verschillen uit voortkomen blijft onduidelijk, hetgeen te meer klemt nu er sprake is van woningen die in een stiltegebied zijn gelegen, zodat het regime van 45/40/35 dB(A) op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking) als regel niet aan de orde kan zijn.
8.2.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat op grond van de Handreiking de aard van de woonomgeving omschreven kan worden als een landelijk gebied. Daarbij is een richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde passend. Aan de vergunning van Vitaal-Vet is het voorschrift verbonden dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van de gevels van de woningen van derden niet meer mag bedragen dan 40 dB(A) in de dagperiode en 16 dB(A) in de avond- en nachtperiode. De aan de vergunning verbonden geluidsnormen zijn lager dan in de Handreiking aanbevolen richt- en streefwaarden voor een landelijk gebied. Er wordt één geluidsregime gehanteerd, waarbij per bedrijf verschillende normen worden voorgeschreven.
8.3.
Eisers hebben de juistheid van verweerders uiteenzetting niet gemotiveerd betwist. Hun betoog treft daarom geen doel.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, mr. drs. C.T. Aalbers, rechter, en mr. F. Arichi, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.