In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2014, staat de aftrekbaarheid van kosten van een werkkamer in een gehuurde woning centraal. Eiser, een zelfstandige zonder personeel, woont in een huurhuis waarin hij een werkkamer heeft. Het geschil betreft de vraag of de kosten van deze werkkamer in aftrek kunnen worden gebracht op zijn belastbaar inkomen. De rechtbank oordeelt dat het huurrecht van de woning niet tot het ondernemingsvermogen van eiser behoort, en dat de kosten van de werkkamer alleen aftrekbaar zijn als deze werkruimte als een zelfstandig gedeelte van de woning kan worden aangemerkt. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat dit het geval is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Belastingdienst om de huisvestingskosten niet in aftrek toe te laten. De rechtbank wijst erop dat de wet, specifiek artikel 3.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bepaalt dat kosten die verband houden met een werkruimte in een woning die niet tot het ondernemingsvermogen behoort, niet aftrekbaar zijn, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat zijn werkkamer voldoet aan deze voorwaarden.
De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat in vergelijkbare gevallen de wet- en regelgeving niet correct is toegepast. Uiteindelijk wordt de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 32.296, en wordt de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.460. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.