Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 oktober 2013 en de bijbehorende akte overlegging producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 5 februari 2014, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2014 en de daarin genoemde akte overlegging producties van de zijde van [eiser].
2.De feiten
In het proces-verbaal van de zitting van de strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam op 6 december 1994 is opgenomen dat [eiser] ter zitting het navolgende heeft verklaard:
Bij vonnis van 24 april 2002 (ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7268) heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, sector civiel recht, de vordering van [eiser] afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat niet gebleken was van een toezegging van de Staat aan [eiser] om zijn identiteit geheim te houden. De vordering van [eiser] om aan hem NLG 2.000.000,- te voldoen opdat [eiser] zelf de nodige beveiligingsmaatregelen zou kunnen treffen, heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank oordeelde dat op de Staat weliswaar een zorgplicht rust (namelijk de zorgplicht om een zekere mate van bescherming te bieden aan getuigen in een strafproces), maar dat de Staat omtrent de wijze waarop hij aan die zorgplicht voldoet een grote mate van beleidsvrijheid toekomt, en [eiser] reeds daarom geen aanspraak zou kunnen maken op de voldoening van de door hem gevorderde som. De rechtbank overwoog bovendien dat [eiser] zijn stelling dat hij nog daadwerkelijk werd bedreigd op geen enkele wijze had onderbouwd.
In zijn brief van 27 december 2011 heeft de Nationale Ombudsman medegedeeld geen onderzoek in te stellen naar de klacht van [eiser].
3.Het geschil
4.De beoordeling
brengt drie omstandigheden die dateren van na 2002 naar voren die hij als bedreigend heeft ervaren en die, zo begrijpt de rechtbank, voor de Staat aanleiding hadden moeten zijn om maatregelen te treffen ter bescherming van [eiser]. Het gaat om twee telefoongesprekken, gevoerd in 2008 en 2009, met personen die [eiser] in verband brengt met het milieu van [X], die overigens inmiddels zelf overleden is, maar wiens ‘kring’ uit die tijd nog intact zou zijn. [eiser] weet uit zijn tijd in het criminele circuit wat dergelijke telefoontjes – waarin gevraagd wordt om elkaar ergens te ontmoeten – betekenen: zijn leven loopt gevaar. Verder heeft een collega, die uit eigen wetenschap niets zou kunnen weten over de achtergrond van [eiser], tijdens het werk (buiten Nederland) gevraagd aan [eiser] hoe het nou zat met zijn verleden, daarbij – zo heeft [eiser] begrepen – doelend op zijn criminele verleden. Deze telefonische contacten en de door een collega ‘uit het niets’ getoonde belangstelling voor het verleden van [eiser], heeft hij als zeer bedreigend ervaren, temeer daar hij in het buitenland leeft en wel zo dat hij voor derden niet traceerbaar zou moeten zijn, aldus [eiser].
904,00(2 punten × tarief II á € 452,- per punt)