Eiseres voert in beroep samengevat aan dat zij niet als onderneming in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU kan worden aangemerkt. Uit de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) van 19 februari 2013 (gevoegde zaken T-15/12 en T-16/12, n.n.g.) blijkt dat de Commissie in haar beschikking van 13 juli 2011 juist geen juridisch bindend oordeel heeft gegeven over de vraag of natuurbeschermingsorganisaties ondernemingen zijn in de zin van het staatssteunrecht. Verweerder heeft ten onrechte niet het externe advies waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, bij het bestreden besluit gevoegd.
Subsidiair stelt eiseres dat de vier Altmark-criteria zijn vervuld (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie)) van 24 juli 2003, zaak
C-280/00, ECLI:EU:C:2002:315; het Altmark-arrest). Uit dat arrest blijkt dat financiering ter compensatie van openbare dienstverplichtingen geen staatssteun is in de zin van artikel 107 VWEU, indien aan de vier in dat arrest genoemde criteria is voldaan.
Meer subsidiair stelt eiseres dat indien het verlenen van de subsidie aan eiseres zou zijn te kwalificeren als staatssteun, deze staatssteun rechtmatig is, omdat deze voldoet aan de Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB)-kaderregeling.
Hoewel deze DAEB-kaderregeling niet in artikel 16 van de SLG is genoemd, is verweerder gehouden ook aan deze regeling te toetsen, zoals blijkt uit artikel 58 van de SLG.
Voorts betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te toetsen aan de Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Europese Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2012, L114/8).
Tot slot betoogt eiseres dat geen inhoudelijke nationale weigeringsgronden aanwezig zijn, zodat de gevraagde subsidie moet worden verleend. Dat het subsidieplafond voor de per 25 oktober 2012 in werking getreden SLG 2012 op nihil is bepaald doet daaraan niet af. De subsidie is immers aangevraagd op grond van de SLG, zoals deze in 2010 luidde. Het subsidieplafond 2011 voor de aankoop van gronden is vastgesteld op 4,8 miljoen Euro. Deze is op € 20.000,- na niet aangesproken, zodat eiseres ervan uit mocht gaan dat de subsidie zou worden verleend. De subsidie kan niet worden geweigerd op een van de gronden genoemd in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder mag weliswaar de subsidie ook op beleidsmatige gronden weigeren, maar deze moeten zijn genoemd in de subsidieregeling. De enige in de SLG genoemde weigeringsgrond, artikel 45, derde lid, is niet van toepassing, aldus eiseres.
Voor zover verweerder zijn beleid na de aanvraag heeft herijkt, kan dat eiseres niet worden tegengeworpen. Eiseres mocht er dus op vertrouwen dat de subsidie aan haar verleend zou worden.