In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielverzoeken van een gezin dat via Italië naar Nederland is gereisd. De moeder en haar kinderen hebben zich kort na elkaar in Ter Apel gemeld, terwijl de vader rechtstreeks vanuit Libanon naar Nederland is gevlogen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat artikel 8 van de Verordening Dublin II niet van toepassing is, omdat Nederland op het moment van indienen van de asielaanvragen van de moeder en kinderen nog niet was overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van de vader. Dit betekent dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van alle asielaanvragen van het gezin.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekers, die stelden dat Italië onterecht de verantwoordelijkheid op zich had genomen, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de verzoekers op 29 oktober 2013 zijn afgewezen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De verzoekers hebben op 6 januari 2014 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Verordening Dublin II besproken en geconcludeerd dat de lezing van de verzoekers over artikel 8 niet juist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheden van de lidstaten zijn vastgelegd in de artikelen 5 tot en met 13 van de Verordening, en dat Italië op grond van artikel 10 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van de moeder en kinderen. De verzoekers hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van de voorzieningenrechter zouden kunnen weerleggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.