In deze zaak hebben eisers, een Georgisch echtpaar, op 1 mei 2014 beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 29 april 2014 had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op 15 mei 2014 de verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld, waarbij eisers verzochten om hun uitzetting te staken totdat op hun beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers, aangezien zij eerder in Polen een verzoek om nationale bescherming hebben ingediend. De Poolse autoriteiten hebben op 18 april 2014 ingestemd met de terugname van eisers, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eisers, waaronder de medische situatie van hun jongste kind en de omstandigheden in Polen, niet overtuigend geacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overdracht aan Polen in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.