ECLI:NL:RBDHA:2014:635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_5913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van verleende subsidie en rechtszekerheidsbeginsel in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Reclassering Nederland en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de wijziging van een verleende subsidie. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de subsidievaststelling door verweerder, die de subsidie voor het jaar 2011 had verlaagd vanwege het niet naleven van de bezoldigingsnormen. De rechtbank oordeelde dat de gewijzigde subsidie dezelfde verplichtingen met zich meebracht als de oorspronkelijk verleende subsidie. Het rechtszekerheidsbeginsel stond er niet aan in de weg dat aan de gewijzigde subsidie andere verplichtingen werden verbonden. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot een lagere subsidievaststelling had kunnen komen. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank voorzag zelf in de zaak door de subsidie vast te stellen op het oorspronkelijk verleende bedrag van € 309.045,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.243,20 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/5913
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2014 in de zaak tussen
de stichting Stichting Reclassering Nederland, te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr.dr. O.J.D.M.L. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder de aan eiseres verleende subsidie over het jaar 2011 vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 21 november 2013 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] (bestuurssecretaris) en [B] (bedrijfsjurist).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 9 maart 2011 aan eiseres een subsidie verleend van
€ 247.236,- voor de begeleiding van 220 uithuisgeplaatsten op grond van de Wet Tijdelijk Huisverbod. Op 24 maart 2011 is voor subsidieontvangers de verplichting in de Haagse Kaderverordening Subsidieverstrekking (HKS) opgenomen om het voor hen op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) geldende bezoldigingsmaximum in acht te nemen. Bij memo van 31 oktober 2011 heeft eiseres melding gemaakt van het feit dat het aantal overeengekomen huisverboden is overschreden. Op 11 november 2011 is aan eiseres een aanvullende subsidie verleend van € 61.809,-. Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder de in totaal over 2011 verleende subsidie van € 309.045,- met een bedrag van € 18.401,- gekort in verband met het niet in acht nemen van de op grond van de Wopt geldende bezoldigingsnorm, en vastgesteld op € 290.644,-. In het thans bestreden besluit heeft verweerder de lagere vaststelling van de subsidie gehandhaafd.
2 Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld
indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Op grond van artikel 10, zevende lid, van de HKS, zoals dat luidde na 24 maart 2011, is de subsidieontvanger, waarop artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens van toepassing is, verplicht om de inkomensgrens zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel als bezoldigingsmaximum in acht te nemen. Indien voor een sector een hoger bezoldigingsmaximum is afgesproken tussen de sector en de minister, dan geldt dit maximum.
Op grond van artikel 10, achtste lid, van de HKS kan, indien de subsidieontvanger de in het vorige lid bedoelde verplichting niet nakomt, het in de verleningsbeschikking genoemde subsidiebedrag bij de subsidievaststelling worden verminderd. De vermindering is gelijk aan het bedrag van de overschrijding van de geldende inkomensgrens in het kalenderjaar waarop de verleningsbeschikking betrekking heeft.
3 Eiseres heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de HKS zoals deze luidde vóór 24 maart 2011 van toepassing is niet alleen op het subsidieverleningsbesluit van 9 maart 2011 maar ook op de aanvullende subsidiebeschikking van 11 november 2011. Het subsidiebesluit van 11 november 2011 dient volgens eiseres gekwalificeerd te worden als een verhoging van de reeds op 9 maart 2011 verleende subsidie over 2011. In dit verband heeft zij aangevoerd dat het memo van 31 oktober 2011 bezwaarlijk als een nieuwe subsidieaanvraag kan worden gekwalificeerd.
4 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van twee verleningsbeschikkingen. Volgens verweerder is op 31 oktober 2011 een nieuwe aanvraag gedaan. De wijziging in de HKS per 24 maart 2011 geldt voor alle nieuwe aanvragen en is dus van toepassing op de aanvullende subsidieverlening van 11 november 2011.
5.1
In de beschikking van 9 maart 2011 is subsidie verleend voor de begeleiding van 220 uithuisgeplaatsten in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011. Hierbij is het volgende vermeld:
“In overleg met de ketenpartners zijn voor 2011 220 huisverboden geprognosticeerd. (…) De financiering van de huisverboden is een regeling afhankelijk van het aantal opgelegde huisverboden. Daarom dient u de gemeente schriftelijk en zo snel als mogelijk is op de hoogte te brengen indien het aantal huisverboden toeneemt ten opzichte van de door de ketenpartners gezamenlijk opgestelde prognose. De subsidie zal worden vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten in 2011. Uiterlijk begin december 2011 zullen wij met u in overleg treden over het aantal huisverboden op dat moment. Indien noodzakelijk, kunt u een aanvullende subsidieaanvraag doen.”
5.2
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 9 maart 2011 de subsidie voor het hele jaar 2011 is verleend, dat voor eiseres de mogelijkheid bestond melding te maken van een overschrijding van het aantal geprognosticeerde huisverboden in 2011 en dat door verweerder is medegedeeld dat de subsidie zal worden vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten in 2011. Hieruit volgt dat door verweerder de mogelijkheid is opengelaten om, indien sprake zou zijn van een overschrijding van het aantal huisverboden, meer subsidie aan eiseres te verlenen in 2011 voor de begeleiding van uithuisgeplaatsten op grond van de Wet Tijdelijk Huisverbod. Door eiseres is dan ook geen aanvraag ingediend tot een nieuwe subsidieverlening, maar is een melding gedaan van de overschrijding van de prognose van het aantal huisverboden. Voorts heeft de vaststelling van de subsidie over het hele jaar 2011 in één keer plaatsgevonden bij besluit van 28 november 2012. Gelet op deze omstandigheden moet het besluit van 11 november 2011 worden beschouwd als een wijzigingsbesluit waarbij de eerder op 9 maart 2011 verleende subsidie over het jaar 2011 wordt gewijzigd. Op de gewijzigde subsidie zijn naar het oordeel van de rechtbank dezelfde verplichtingen van toepassing als op de oorspronkelijk verleende subsidie. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen het verbinden van andere verplichtingen aan de gewijzigde subsidie. Derhalve was de in de HKS opgenomen verplichting tot het in acht nemen van het bezoldigingsmaximum niet verbonden aan de verleende subsidie over 2011 en heeft verweerder niet op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb tot een lagere subsidievaststelling kunnen komen.
6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. De rechtbank zal bezien of het mogelijk is zelf in de zaak te voorzien.
7 Niet in geschil is dat het aantal huisverboden waarvoor subsidie is verleend is gehaald. Nu voorts niet is gesteld dat eiseres overigens niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan of dat zich een situatie als bedoeld onder c of d van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb voordoet, dient de subsidie, gelet op artikel 4:46, eerste lid, van de Awb, overeenkomstig de subsidieverlening te worden vastgesteld. Gelet hierop bestaat aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het besluit van 28 november 2012 herroepen en de subsidie voor het jaar 2011 voor 275 huisverboden vaststellen op € 309.045,-. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8 Aan de overige door eiseres aangevoerde gronden komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
9 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.243,20, te weten € 974,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1), € 69,20 voor de door de medewerkers van eiseres gemaakte reiskosten en € 200,- voor de door de medewerkers van eiseres gemaakte verletkosten (twee uur á € 100,- per uur voor twee personen).

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 10 juni 2013;
herroept het besluit van 28 november 2012;
bepaalt dat de subsidie wordt vastgesteld op € 309.045,-;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 juni 2013;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.243,20, te betalen aan eiseres;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. B. Meijer en
mr. J.E. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.