ECLI:NL:RBDHA:2014:5941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14/1949 & 14/1954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot psychische gesteldheid verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, een Ivoriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Verzoeker had tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet tot vier weken na de uitspraak op zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de psychische gesteldheid van verzoeker, zoals aangegeven in een rapport van MediFirst. Dit rapport suggereerde dat verzoeker mogelijk beperkt was in zijn vermogen om coherent te verklaren, wat van invloed kon zijn op de beoordeling van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat het IMMO, dat als medisch deskundig kan worden aangemerkt, nader onderzoek moest verrichten naar de psychische gesteldheid van verzoeker. Gelet op de omstandigheden en de belangen van verzoeker, heeft de voorzieningenrechter besloten de voorlopige voorziening toe te wijzen en verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond, omdat de gronden voor de maatregel nog steeds van toepassing waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/1949 (voorlopige voorziening)
AWB 14/1954 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 10 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op[geboortedatum], van Ivoriaanse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum [locatie],
verzoeker/eiser,
(gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Voorts heeft verweerder tegen verzoeker een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 11 januari 2014 aan verzoeker op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 (Schengengrenscode) de verdere toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 11 januari 2014 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet.
Verzoeker heeft op 25 januari 2014 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker was werkzaam voor zijn oudere halfbroer (van moederskant) [naam half broer] (hierna:[naam half broer]). [naam half broer]was werkzaam als lijfwacht voor de heer [naam], die weer een kennis was van [naam 2]. Verzoeker reisde samen met [naam half broer]mee naar bijeenkomsten voor de verkiezingen totdat de oorlog uitbrak. Vanaf die periode heeft hij [naam half broer]niet meer gezien. Verzoeker heeft vernomen dat [naam half broer]was opgepakt door de Gendarmerie en naar een militair kamp is gebracht en daar in 2011 is geliquideerd. Vijf dagen daarna ontving verzoeker een telefoontje van een onbekende persoon die vertelde dat zij verzoeker zouden doden. Een maand daarna zijn twee mannen, terwijl verzoeker sliep, langsgekomen om hem te ondervragen. Een daarvan had een militaire pet. Verzoekers buurvouw vertelde de mannen dat verzoeker niet thuis was, waarna zij zijn vertrokken. Sindsdien leeft verzoeker in angst dat hij vermoord zal worden.
3.
Verweerder heeft bij de beoordeling van verzoekers aanvraag artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw betrokken. Verzoeker heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute omdat hij zijn reisverhaal niet heeft onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsdocument of andere reisbewijzen. Evenmin is hij in staat om een gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaring omtrent de reisroute te geven.
Verzoekers verklaringen over zijn werkzaamheden voor zijn broer [naam half broer], alsmede zijn politieke activiteiten en de daaruit voortvloeiende gevolgen, ontberen positieve overtuigingskracht. Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw.
4. Verzoeker voert als meest verstrekkende grond aan dat verweerder zich ten onrechte in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker onvoldoende gedetailleerd, coherent en verifieerbaar heeft verklaard over zijn reisroute en dat zijn relaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Verzoeker heeft een laag IQ en is niet in staat om zich duidelijk te verwoorden. Hij kan enkel gebruik maken van de meest simpele beantwoording op de aan hem gestelde vragen. Ook heeft hij moeite met data. Daarbij speelt het trauma van de dood van zijn halfbroer een rol. De gemachtigde van verzoeker heeft reeds op 13 januari 2014, voordat verzoeker werd gehoord, aan verweerder bericht dat er signalen waren dat met verzoeker ‘iets aan de hand was’ en dat daarom het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) ingeschakeld zou worden. Inmiddels heeft het IMMO bericht dat ze verzoeker zullen onderzoeken en daarover een rapportage zullen uitbrengen die een bijdrage kan leveren aan de vraag of verweerder de onvolledig of ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser aan hem heeft kunnen tegenwerpen. Verzoeker verzoekt daarom de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat het rapport van het IMMO, wanneer dit gereed is, bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken.
4.1 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat MediFirst verzoeker voorafgaand aan de gehoren heeft onderzocht en daarbij tot de conclusie is gekomen dat verzoeker kon worden gehoord. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat in het nader gehoor geen rekening is gehouden met de beperkingen die MediFirst heeft gesteld aan het horen van verzoeker. Verzoeker heeft na afloop van het gehoor ook zelf verklaard dat het gehoor goed is verlopen en dat hij geen op- of aanmerkingen heeft. Ook blijkt uit het gehoor niet dat verzoeker onvoldoende kon verklaren. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om te concluderen dat verzoeker een beperkt verstandsvermogen of psychische beperkingen heeft. Verweerder ziet daarom in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om de rapportage van het IMMO af te wachten.
4.2 In geschil is de vraag of, en zo ja in hoeverre, de medische situatie van verzoeker tijdens het eerste en nader gehoor dusdanig was dat hij niet in staat was tot het afleggen van volledige, consistente en coherente verklaringen en of verweerder in dat licht de niet geloofwaardig geachte verklaringen van eiser aan hem heeft kunnen tegenwerpen.
4.3 In het rapport van MediFirst van 16 januari 2014, dat op verzoek van verweerder is opgesteld, wordt door de medisch adviseur gesteld dat tijdens het onderzoek is gebleken dat verzoeker aangeeft geheugenproblemen te hebben met betrekking tot gebeurtenissen die langer geleden gebeurd zijn. Verzoeker benoemt geen data. Voorts geeft verzoeker aan geen scholing gevolgd te hebben en analfabeet te zijn. De medisch adviseur heeft geadviseerd dat verzoeker kan worden gehoord, maar dat de vraagstelling kort en niet complex dient te zijn, anders begrijpt verzoeker de vraagstelling niet.
4.4
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de gemachtigde van verzoeker op 13 januari 2014 aan hem heeft bericht dat zij het IMMO heeft verzocht verzoeker medisch te onderzoeken. Het IMMO heeft op 30 januari 2014 een reactie gestuurd aan de gemachtigde van verzoeker. In de brief van IMMO van 30 januari 2014 wordt onder meer het volgende verklaard:
Het IMMO heeft de voorhanden zijnde juridische en medische stukken zorgvuldig bestudeerd. IMMO heeft besloten medisch onderzoek te verrichten bij betrokkene. Ons onderzoek is nodig omdat in de beoordeling van zijn asielaanvraag onvoldoende rekening is gehouden met de gestelde beperkingen door MediFirst, die debet kunnen zijn aan zijn manier van verklaren, conform Werkinstructie 2010/13. Het doel van het medisch onderzoek is het vaststellen of de psychische klachten passen bij de gestelde martelingen en/of andere inhumane behandeling in het land van herkomst. Tevens zal worden onderzocht of er sprake is van psychische problematiek die van invloed kan zijn om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren.
4.5
In de IND-Werkinstructie 2010/13 van verweerder is onder meer het volgende opgenomen:
Indien geoordeeld wordt dat het afleggen van incoherente en inconsistente verklaringen te herleiden is tot de medische / psychische situatie van de asielzoeker, dan zullen deze verklaringen niet snel worden tegengeworpen. Hiaten, vaagheden, tegenstrijdigheden en ongerijmde wendingen zullen dan ook niet worden tegengeworpen. In die gevallen zal ook sneller worden getoetst op de zwaarwegendheid van het asielverzoek.(…).
In het rapport van het gehoor, maar ook in de motivering van het voornemen en de beschikking zal aangegeven moeten worden op welke wijze rekening is gehouden met de medische (psychische of fysieke) beperkingen en hoe dit is meegenomen in het besluit. Indien in het voornemen en de beschikking wel hiaten, vaagheden en/of tegenstrijdigheden worden tegengeworpen, dient aandacht te worden besteed aan de motivering, waarom gemeend wordt deze te kunnen tegenwerpen.4.6 Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 13 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3393) dient verweerder, indien en voor zover hij een MediFirst-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 Awb ervan te vergewissen dat dit advies – naar de wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Eerst indien verweerder heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een MediFirst-advies nog slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.
4.7
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemachtigde van verzoeker tijdig in de procedure het IMMO heeft verzocht nader onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van verzoeker en verweerder daarvan op de hoogte heeft gebracht. Voorts biedt het rapport van MediFirst van 16 januari 2014, hoewel is geconcludeerd dat verzoeker kon worden gehoord, aanknopingspunten voor de veronderstelling dat verzoeker in meer of mindere mare beperkt is in zijn vermogen om volledig, consistent en coherent te verklaren. Nu het IMMO, dat als medisch deskundig kan worden aangemerkt, na bestudering van het dossier en de medische stukken van verzoeker als voorlopige conclusie naar voren heeft gebracht dat in de beoordeling van de asielaanvraag van verzoeker onvoldoende rekening is gehouden met de gestelde beperkingen door MediFirst, die debet kunnen zijn aan de manier van verklaren door verzoeker, en dat daarom aanleiding bestaat voor nader onderzoek, is de voorzieningenrechter van oordeel, mede gelet op de hiervoor weergegeven handelwijze van verweerder, neergelegd in Werkinstructie 2010/13, dat de uitkomst van het onderzoek door het IMMO relevant zal zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, en daarmee voor de beoordeling van het beroep. Verweerder kan in dit stadium, gelet op de inhoud van de brief van het IMMO van 30 januari 2014, daarom niet ermee volstaan te verwijzen naar het rapport van MediFirst van 16 januari 2014 en naar de inhoud van het rapport van het nader gehoor, waaruit volgens verweerder niet blijkt van psychische beperkingen van verzoeker die van invloed zijn geweest op het gehoor.
In dit verband is voorts van belang dat verweerder zelf het beleid hanteert dat, indien de vreemdeling de gestelde medische aspecten heeft gestaafd met een rapportage van het IMMO, dat de inhoud van deze rapportage wordt meegenomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas (het beleid, zoals neergelegd in paragraaf C14/3.5.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 zoals deze gold tot 1 april 2013, maar niet is gewijzigd in het thans vanaf 1 april 2013 geldende beleid, waarin deze letterlijke tekst in de Vreemdelingencirculaire niet meer voorkomt, nu het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2012/25 van 19 december 2012 blijkens de toelichting geen inhoudelijke wijziging betreft, maar enkel een wijziging van de structuur van de Vreemdelingencirculaire en de wijze waarop de tekst is geformuleerd).
4.8
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen zonder toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, Awb. De behandeling van het beroep zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek door het IMMO. Onder deze omstandigheden weegt bij afweging van alle betrokken belangen het belang van verzoeker om in afwachting van de uitspraak op zijn beroep niet te worden uitgezet naar zijn land van herkomst zwaarder dan het belang van verweerder om reeds voor die tijd tot uitzetting van verzoeker over te kunnen gaan.
5.
De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
6.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
7.
Verzoeker wordt verzocht het rapport van het IMMO, zo spoedig mogelijk nadat het ter beschikking is gekomen, in te brengen in de procedure in beroep en daarover een standpunt in te nemen.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
8.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
9.
Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
10.
Eiser voert aan dat de maatregel rechtens juist is opgelegd. Eiser stelt echter, zoals ter zitting nader toegelicht, dat de voortduring van de maatregel niet langer rechtmatig is indien de verzochte voorlopige voorziening in de asielprocedure wordt toegewezen. Verweerder kan volstaan met een lichter middel, zoals het opleggen van een meldplicht.
10.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening in de asielprocedure geen aanleiding bestaat om de maatregel op te heffen. Daartoe overweegt verweerder dat er nog steeds gronden zijn om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Gebleken is dat verzoeker Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en hij zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, omdat eiser niet over een inreisstempel van het Schengengebied beschikt. Voorts heeft eiser gebruik gemaakt van een vervalst paspoort omdat in zijn paspoort een vals Schengenvisum is aangetroffen. Eiser heeft verklaard dat hij van plan was met dit visum Nederland in te reizen en eigenlijk niet van plan was hier asiel aan te vragen. Door gebruik te maken van een vals document heeft eiser geprobeerd zich aan het toezicht te onttrekken en daarmee tevens de voorbereiding van zijn vertrek of verwijderingsprocedure te ontwijken of te belemmeren. Ten slotte heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan. Door het ontbreken van middelen van bestaan heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat hij zelfstandig uit Nederland kan en zal vertrekken.
10.2.
De omstandigheid dat het verzoek om voorlopige voorziening in de asielprocedure wordt toegewezen, brengt niet mee dat de door verweerder aangevoerde gronden op grond waarvan verweerder aanneemt dat eiser de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, niet langer van toepassing zijn. De uitkomst van het onderzoek door het IMMO moet nog worden afgewacht, zodat thans geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen. Er is daarom geen grond om de voortduring van de maatregel thans onrechtmatig te achten en de maatregel op te heffen, dan wel verweerder op te dragen een lichter middel toe te passen.
10.3.
De rechtbank ziet daarnaast ook overigens geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
11.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
De rechtbank verklaart het beroep tegen de vrijheid ontnemende maatregel ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, voorzieningenrechter en rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover dit het beroep betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.