ECLI:NL:RVS:2012:BY3393

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203568/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • C.J.M. Schuyt
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen uitspraak rechtbank inzake asielaanvraag vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 30 maart 2012 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De rechtbank had de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De minister had eerder, op 25 november 2011, de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan zijn vergewisplicht zoals voorgeschreven in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister stelde dat het MediFirst-advies, dat de vreemdeling medisch had laten onderzoeken, voldoende inzichtelijk was en dat hij rekening had gehouden met de medische problematiek van de vreemdeling.

De Raad van State oordeelde dat het MediFirst-advies niet inzichtelijk was, omdat het geen motivering gaf voor de conclusie dat de vreemdeling gehoord kon worden, ondanks de geconstateerde medische problematiek. De Raad bevestigde dat de minister, door geen nader onderzoek te laten doen, niet voldeed aan zijn vergewisplicht. De Raad concludeerde dat de grief van de minister faalde en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid in medische adviezen die aan besluitvorming ten grondslag liggen, vooral in het kader van asielprocedures. De Raad van State bevestigde dat de minister zich moet vergewissen van de kwaliteit van het advies voordat hij dit in zijn besluitvorming kan gebruiken.

Uitspraak

201203568/1/V4.
Datum uitspraak: 13 november 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/38286 in het geding tussen:
(de vreemdeling)
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het eerste onderdeel van hetgeen als enige grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2012 in zaak nr. 201109724/1/V2 (www.raadvanstate.nl), niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In het tweede onderdeel van de grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het MediFirst-advies van
10 november 2011 niet inzichtelijk is en hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht nu hij naar aanleiding van dat advies geen nader onderzoek heeft laten doen. Daartoe betoogt hij dat uit de antwoorden op de vragen in het MediFirst-advies reeds blijkt dat dit advies inzichtelijk en concludent is, en dat hij voorts tijdens het nader gehoor rekening heeft gehouden met de door MediFirst geconstateerde medische problematiek die van invloed kon zijn op de verklaringen van de vreemdeling.
2.1. De minister heeft de vreemdeling voor indiening van zijn asielaanvraag medisch laten onderzoeken door MediFirst. De resultaten van dit onderzoek, waarbij de vreemdeling is gezien door een verpleegkundige, zijn weergegeven in het MediFirst-advies, dat mede is ondertekend door een medisch adviseur. Daarin is vermeld dat sprake is van medische problematiek die van invloed kan zijn op de verklaringen van de vreemdeling, maar dat de vreemdeling wel kan worden gehoord. De vreemdeling reageert afwisselend adequaat op vragen en verzandt dan weer in een woordenbrij, waar geen touw aan vast te knopen is, zodat hij regelmatig bij de les dient te worden gehouden, aldus het advies. Voorts is aldaar vermeld dat de vreemdeling zegt enkele malen per dag stemmen te horen die hem bepaalde antwoorden ingeven en dat hij bekend is bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers voor psychofarmaca.
2.2. In het besluit van 25 november 2011 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat de conclusie van het MediFirst-advies te herzien. Dat advies vermeldt immers dat de vreemdeling gehoord kan worden, zodat hij daar ten tijde van het nader gehoor vanuit kon gaan. Voorts heeft hij blijkens het rapport van het nader gehoor met de door MediFirst geconstateerde beperking van de vreemdeling voldoende rekening gehouden. Bovendien heeft hij eveneens met de beperkingen van de vreemdeling rekening gehouden door diens verklaringen over hetgeen kort voor zijn vertrek uit zijn land van herkomst heeft plaatsgevonden geloofwaardig te achten en te beoordelen op zwaarwegendheid, aldus de minister.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 5 april 2011 in zaak nr. 201009709/1/V2; www.raadvanstate.nl), dient de minister, indien en voor zover hij een MediFirst-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien de minister heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een MediFirst-advies nog slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.
2.4. Met het oog op de door MediFirst te bieden dienstverlening is door MediFirst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het protocol) vastgesteld. Paragraaf 2.4 van het protocol luidt:
"In het advies wordt beargumenteerd weergegeven hoe de verpleegkundige en de medisch adviseur tot een bepaalde conclusie zijn gekomen:
- In het advies is op heldere en consistente wijze uiteengezet op welke gronden het advies is gebaseerd;
- De in de uiteenzetting genoemde gronden vinden op hun beurt aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;
- Bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen."
In het MediFirst-advies is, in afwijking van hetgeen daarover in paragraaf 2.4 van het protocol is vermeld, geen motivering gegeven van de conclusie dat de vreemdeling, ondanks de geconstateerde medische problematiek die van invloed kan zijn op zijn verklaringen, gehoord kan worden. Het MediFirst advies, zoals hierboven weergegeven in 2.1., is derhalve niet inzichtelijk. Door ter zake geen nader onderzoek te laten doen, heeft de minister, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht.
Het tweede onderdeel van de grief faalt reeds hierom.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en
mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Verbeek
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012
574.
Verzonden: 13 november 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser