ECLI:NL:RBDHA:2014:5469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
C-09-450275 - HA RK 13-456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behouden van de Nederlandse nationaliteit na verkrijging van de Surinaamse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2014 uitspraak gedaan over de vraag of verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden na de vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit op 5 april 2011. Verzoeker, geboren in Suriname in 1952, had bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen, aangezien Suriname toen nog onderdeel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 heeft verzoeker op 15 maart 1983 de Surinaamse nationaliteit verkregen, maar heeft deze later weer verloren door naturalisatie in Nederland in 1987. In 2011 heeft hij opnieuw de Surinaamse nationaliteit aangevraagd en verkregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit niet heeft verloren door de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de uitzonderingen in artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) van toepassing zijn, omdat verzoeker in Suriname is geboren en daar ten tijde van de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit zijn hoofdverblijf had. De IND had betoogd dat verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit had verloren, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden, ondanks de vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit.

De beslissing van de rechtbank bevestigt dat verzoeker, geboren in Suriname, zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden, en dat de bepalingen van de RWN in zijn geval niet tot verlies van het Nederlanderschap leiden. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van nationaliteitswetgeving in het licht van historische en juridische contexten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/450275 / HA RK 13-456
Beschikking van 1 mei 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P. Scholtes te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’
zetelende te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 5 september 2013 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van mr. Scholtes van 27 november 2013,
  • de brieven van de IND van 11 oktober 2013 en 16 januari 2014,
  • de brief van de officier van justitie van 4 februari 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. Scholtes. Namens de IND is [jurist] verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op het bijwonen van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is op [geboortedag] 1952 geboren in het District Suriname. Op dat moment maakte het land Suriname deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Bij zijn geboorte verkreeg verzoeker de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Op 25 november 1975 heeft Suriname zich afgescheiden van het Koninkrijk der Nederlanden en is de republiek Suriname een soevereine Staat geworden.
2.3.
Op 25 november 1975 is in werking getreden de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Suriname (TOS). Op dat moment was verzoeker meerderjarig en had hij zijn woonplaats in Nederland. Hij behield derhalve ingevolge de TOS zijn Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Op 15 maart 1983 heeft verzoeker te Paramaribo op grond van artikel 5 lid 1 TOS geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit, waardoor hij op grond van artikel 2 lid 1 TOS de Nederlandse nationaliteit verloor.
2.5.
Bij Koninklijk Besluit van 7 september 1987 herkreeg verzoeker door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Dit leidde op grond van artikel 11 lid 2 van de Surinaamse nationaliteitswet tot verlies van de Surinaamse nationaliteit.
2.6.
Verzoeker heeft in 2007 de Surinaamse nationaliteit aangevraagd. Bij resolutie van 5 april 2011 is verzoeker de Surinaamse nationaliteit verleend.
2.7.
Vanaf zijn geboorte tot eind juni 2011 verbleef verzoeker afwisselend in Suriname en in Nederland. Sinds 21 juni 2011 verblijft verzoeker onafgebroken in Nederland.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft behouden. Hij voert daartoe het volgende aan. Hij is pas eind 2012 bekend geworden met de resolutie van 5 april 2011 waarbij aan hem de Surinaamse nationaliteit is verleend. Hij meent echter de Surinaamse nationaliteit niet daadwerkelijk te hebben verkregen, omdat hij de Surinaamse nationaliteit niet uitdrukkelijk heeft aanvaard en nimmer een Surinaams paspoort heeft verkregen. Op 9 april 2013 heeft hij een officieel verzoek ingediend bij de Surinaamse autoriteiten tot verlies van de Surinaamse nationaliteit.
3.2.
Voorts is verzoeker van mening dat een eventueel verkregen Surinaamse nationaliteit niet heeft geleid tot verlies van zijn Nederlandse nationaliteit. Verzoeker beroept zich hierbij op de uitzonderingen genoemd in artikel 15 lid 2 onder a en b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Hij is geboren in Suriname, verbleef ten tijde van de gestelde verkrijging van de Surinaamse nationaliteit op 5 april 2011 in Suriname en hij heeft vanaf zijn geboorte tot 1972 onafgebroken in Suriname gewoond. Hieraan doet volgens verzoeker niet af dat Suriname ten tijde van zijn geboorte nog tot het Koninkrijk der Nederlanden behoorde en pas op 25 november 1975 de status van onafhankelijke republiek verkreeg.

4.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

4.1.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker op 5 april 2011 door vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit op grond van artikel 15 lid 1 onder a RWN zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren en dat de in het tweede lid van artikel 15 RWN genoemde uitzonderingen op hem niet van toepassing zijn. De huidige Republiek Suriname was in de visie van de IND tot 25 november 1975 geen andere (vreemde) staat, maar een gebiedsdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Op 25 november 1975 is de nieuwe staat Suriname gevormd, zodat personen die vóór 25 november 1975 in dit gebiedsdeel van het Koninkrijk zijn geboren geen beroep kunnen doen op de uitzonderingen van artikel 15 lid 2 onder a en b RWN.
4.2.
De officier van justitie heeft schriftelijk bericht zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

5.De beoordeling

5.1.
Niet staat ter discussie dat verzoeker vanaf zijn geboorte op [geboortedag] 1952 tot 15 maart 1983 in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit en dat hij bij Koninklijk Besluit van 7 september 1987 de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen.
5.2.
Bij resolutie van 5 april 2011 is aan verzoeker, op diens verzoek, de Surinaamse nationaliteit verleend. De stelling van verzoeker dat het vervolgens voor het daadwerkelijk verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit noodzakelijk is de Surinaamse nationaliteit uitdrukkelijk te aanvaarden, is niet op enig wetsartikel gegrond. De omstandigheid dat verzoeker nooit een Surinaams paspoort heeft verkregen impliceert niet dat hij daardoor niet in het bezit is gekomen van de Surinaamse nationaliteit. In de resolutie van 5 april 2011 wordt geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. Wel is in de resolutie bepaald dat deze kan worden ingetrokken indien verzoeker heeft nagelaten, na de totstandkoming van zijn naturalisatie, al het mogelijke te doen om zijn vorige nationaliteit te verliezen. Van een dergelijke intrekking is echter niets gesteld of gebleken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verzoeker de Surinaamse nationaliteit daadwerkelijk heeft verkregen.
5.3.
De vraag die thans voorligt is of verzoeker door de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit op 5 april 2011 zijn Nederlandse nationaliteit is verloren. Daartoe is artikel 15 RWN van belang.
5.4.
Artikel 15 lid 1 aanhef en onder a RWN luidt:
“1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;”
Artikel 15 lid 2 aanhef en onder a en b RWN luidt:
2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger
a. die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft;
b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad;”
5.5.
Verzoeker heeft op 20 juli 2007 zelf de Surinaamse nationaliteit aangevraagd. Hieruit volgt dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 aanhef en onder a RWN. Van een niet vrijwillige verkrijging is niets gesteld of gebleken.
5.6.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de uitzondering van artikel 15 lid 2 onder a en/of onder b RWN zich voordoet. Daarbij is van belang de uitleg die gegeven dient te worden aan
‘het land van die andere nationaliteit’als bedoeld in deze bepalingen
.
5.7.
Verzoeker is in 1952 geboren in het District Suriname. Ten tijde van zijn geboorte (en tot 25 november 1975) was Suriname een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Thans is de Republiek Suriname een soevereine Staat. In dit geval doet zich dus de bijzondere situatie voor dat verzoeker is geboren in een ander land, waarvan hij later vrijwillig de nationaliteit heeft verworven, maar dat dat land ten tijde van zijn geboorte geen soevereine Staat was, maar onderdeel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden. De vraag die moet worden beantwoord is of deze omstandigheid maakt dat niet kan worden gezegd dat de betrokkene is geboren in het ‘land van die andere nationaliteit’ in de zin van voornoemde bepaling.
5.8.
Gelet op de ratio van deze bepaling, te weten dat een persoon een meervoudige nationaliteit mag bezitten, wanneer sprake is van een daadwerkelijke en nauwe band met de andere Staat, valt niet in te zien waarom verzoeker – die gezien de hiervoor onder 2 vermelde feiten zonder meer een bijzondere band met Suriname heeft – zich niet met vrucht op de bepalingen van artikel 15 lid 2 aanhef, onder a en b, RWN kan beroepen. Hij is immers geboren in Suriname, hij had ten tijde van de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit zijn hoofdverblijf in Suriname en hij had tijdens zijn minderjarigheid gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren zijn hoofdverblijf in Suriname. Daarbij valt evenmin in te zien waarom iemand die bijvoorbeeld is geboren in België en aan de in dit artikel genoemde voorwaarden voldoet bij vrijwillige verkrijging van de Belgische nationaliteit wel de Nederlandse nationaliteit zou mogen behouden, terwijl iemand die is geboren in het voormalige District Suriname bij verkrijging van de Surinaamse nationaliteit de Nederlandse nationaliteit zou verliezen.
5.9.
Tot slot heeft de IND nog een beroep gedaan op de Draft articles of nationality of natural persons in relation to the succession of states van de International Law Commission (verder te noemen: ‘Draft articles’). Dit stuk is volgens de IND van belang omdat in het geval van opvolging van Staten vier categorieën worden onderscheiden, waarbij per categorie wordt bepaald welke gevolgen de staatsopvolging heeft voor de nationaliteit van onderdanen van die staten. In dit geval is de Nederlandse Staat, waarvan Suriname zich heeft afgescheiden, blijven bestaan. Suriname heeft de bestaande verdragsverplichtingen van Nederland niet overgenomen en is daarom een geheel nieuwe Staat. Verzoeker is daarmee geboren in Nederland en niet in de onafhankelijke Staat Suriname. De uitzonderingen in artikel 15 lid 2 onder a en b RWN zijn daarom volgens de IND niet van toepassing en dus heeft verzoeker het Nederlanderschap verloren.
5.10.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Gesteld noch gebleken is dat de Draft articles bindend zijn. Daarbij komt dat deze Draft articles, blijkens hun tekst, met name zien op de situatie ten tijde van de statenopvolging en richtlijnen bevatten voor Staten hoe in die gevallen met de nationaliteit van natuurlijke personen om te gaan. De Draft articles bepalen evenwel niets over de vraag hoe thans (vele jaren na het zelfstandig worden van de huidige Republiek Suriname) moet worden geoordeeld over de Nederlandse nationaliteit van verzoeker en over de vraag of hij deze is kwijtgeraakt doordat hij in 2011 vrijwillig de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen. Voor de uitleg van het begrip ‘land’ in art 15 lid 2 onder a en b RWN komt aan de Draft articles dus geen beslissende betekenis toe.
5.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verzoeker zijn bij Koninklijk Besluit van 7 september 1987 herkregen Nederlandse nationaliteit niet is verloren als gevolg van de bij resolutie van 5 april 2011 verkregen Surinaamse nationaliteit.

6.De beslissing

De rechtbank stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedag] 1952 in het District Suriname bij de vrijwillige verkrijging van de Surinaamse nationaliteit op 5 april 2011 zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. M.J. Alt-van Endt en
mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 206