ECLI:NL:RBDHA:2014:5339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
09/820215-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en geweld tegen politieambtenaren met stenen

Op 30 april 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man uit Ridderkerk, die op 16 november 2013 meerdere agenten van de Politie Hollands-Midden heeft bedreigd en met stenen heeft bekogeld. De verdachte was gefrustreerd over de omgangsregeling met zijn ex-vriendin en kind en heeft uit deze frustratie stenen naar een opvanghuis gegooid, waarbij hij ook een ruit vernielde. Toen de politie arriveerde om hem aan te spreken, richtte hij zijn woede op de agenten, bedreigde hen en gooide stenen naar hen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op onaanvaardbare wijze zijn ongenoegen had geuit, waarbij hij ambtenaren met een publieke taak als slachtoffers had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autistische stoornis, en de noodzaak voor begeleiding en behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, en de verdachte werd verplicht tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/820215-13
Datum uitspraak: 30 april 2014

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende aan [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie]
.

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2014.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. C.M. Offers heeft -na wijziging van de tenlastelegging- gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 3 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een meldingsgebod en een behandelverplichting.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, althans een persoon genaamd [slachtoffer], hoofdagent van Politie Hollands-Midden, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht (een) (bak)ste(e)n(en) tegen de helm en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer], hoofdagent van Politie Hollands-Midden, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen, althans eenmaal, met kracht (een) (bak)ste(e)n(en) tegen de helm en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, althans een persoon genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van Politie Hollands Midden, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht (een) (bak)ste(e)n(en) richting de hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) ambtena(a)r(en), althans (een) perso(o)n(en) genaamd[slachtoffer 3], brigadier van Politie Hollands Midden en/of [slachtoffer 4], inspecteur van Polite Eenheid Den Haag, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht (een) (bak)ste(e)n(en) tegen de voorruit van een
politievoertuig heeft gegooid, terwijl die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in dat (politie)voertuig zaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een politievoertuig, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Hollands Midden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal, met kracht met (een) (bak)ste(e)n(en die voorruit in/kapot te gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) heeft vernield en/of een kast en/of een alarminstallatie heeft beschadigd, allen geheel of ten dele toebehorende aan Siriz Opvang, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal, met
kracht met (een) (bak)ste(e)n(en) te gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Gouda [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met kracht (een) (bak)ste(e)n(en) tegen en/of richting voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] gegooid, en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "als je mij aanraakt maak ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverweging.

De raadsman heeft betoogd dat het opzet bij verdachte ontbrak in die zin dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte vanaf het eerste verhoor tegenover de politie maar ook in gesprekken met de psycholoog en psychiater alsmede ter terechtzitting heeft verklaard zich van het incident niets meer te kunnen herinneren. Dat verdachte geen inzicht had in zijn handelen wordt ondersteund door de verklaring van de ex-vriendin van verdachte dat verdachte die avond wartaal uitsloeg. Voorts bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte mogelijk middelen had gebruikt. De raadsman heeft dan ook bepleit verdachte van het hem tenlastgelegde integraal vrij te spreken nu er geen sprake is van opzettelijk handelen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat ieder opzet bij verdachte ontbrak in die zin dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [1] Aanknopingspunten daarvoor bevinden zich niet in het dossier noch in de rapportages van de psycholoog en psychiater. Voor zover de verdediging zich tevens heeft willen beroepen op psychische overmacht overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat verdachte verklaart zich de delictsituatie niet te kunnen herinneren een dergelijk beroep niet rechtvaardigt, mede in aanmerking genomen dat geen van de deskundigen dissociatie – een loskoppeling tussen handeling en psyche – heeft vastgesteld. Bovendien bieden noch het dossier noch de rapportages van de psycholoog en psychiater aanknopingspunten dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De rechtbank verwerpt mitsdien het betoog van de raadsman.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
1.
hij op 16 november 2013 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar genaamd [slachtoffer], hoofdagent van Politie Hollands-Midden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht een steen tegen de helm van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 november 2013 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van Politie Hollands Midden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht stenen richting het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
subsidiair:
hij op 16 november 2013 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een politievoertuig toebehorende aan Politie Hollands Midden heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met kracht met een steen die voorruit kapot te gooien;
4.
hij op 16 november 2013 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield en een kast en een alarminstallatie heeft beschadigd, toebehorende aan Siriz Opvang, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen met kracht met bakstenen te gooien;
5.
hij op 16 november 2013 te Gouda [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met kracht stenen tegen en/of richting voornoemde [slachtoffer] gegooid, en (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "als je mij aanraakt maak ik je kapot".

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering.

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 16 november 2013 naar het opvanghuis gegaan waar zijn ex-vriendin en kind verbleven. Hij heeft – naar zijn zeggen – uit frustraties over Bureau Jeugdzorg inzake een omgangsregeling met zijn ex-vriendin en kind, stenen naar het pand van deze opvang gegooid waarbij onder andere een ruit is vernield. Toen de politie ter plaatse kwam en verdachte aansprak, heeft hij zich tegen de politie gekeerd en bedreigingen geuit. Verdachte heeft voorts stenen naar de politie gegooid waarbij een steen de helm van een politiebiker heeft geraakt, een andere steen tegen een lantaarnpaal waarachter een andere politiebiker dekking zocht kapot sloeg en weer een andere steen op de vooruit van een politieauto, waarin twee verbalisanten zaten, is terechtgekomen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op een maatschappelijk volstrekt onaanvaardbare wijze uiting heeft gegeven aan zijn ongenoegens waarbij ambtenaren met een publieke taak het slachtoffer van zijn optreden zijn geworden. De omstandigheid dat de verbalisanten daardoor geen ernstiger of blijvend letsel hebben opgelopen is een gelukkige, die echter geenszins aan de verdachte te danken is. Naast de gevolgen die de directe slachtoffers aan deze feiten ondervinden, worden door dergelijke feiten ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 maart 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel bevond verdachte zich ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in de proeftijd van een voorwaardelijk sepot in verband met een mishandeling van zijn vader, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport opgesteld door drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog i.o, onder supervisie van drs. M.H. Keppel, GZ-Psycholoog, van 3 februari 2014 alsmede het psychiatrisch rapport opgesteld door A.M.M. van der Reijken, psychiater, van 1 februari 2014. Uit de rapporten komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autistische stoornis. Vanuit de stoornis heeft verdachte minder dan gemiddeld mogelijkheden om zijn spanningen te uiten en is de kans aanwezig dat hij daardoor in problematische situaties verzeild kan raken. Wat betreft het verbeteren van het functioneren op de leefdomeinen zijn er beïnvloedingsmogelijkheden en is van belang dat begeleiding blijft bestaan, zodat er enige controle kan zijn over het gedrag van verdachte. Er is geen zicht verkregen op een delictscenario waardoor geen relatie kan worden gelegd tussen de stoornis en het ten laste gelegde noch een uitspraak kan worden gedaan over de kans op recidive.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 maart 2014, ondertekend door M. Peeters, reclasseringswerker, en P. Voorham, leidinggevende, volgt dat verdachte gediagnosticeerd is met PDD-NOS en autisme en er zorgen bestaan over hoe verdachte, gezien zijn persoonlijke problematiek, op meerdere vlakken in de toekomst zal gaan functioneren. De reclassering ziet bij verdachte mogelijkheden tot verandering maar stelt dat verdachte ondersteuning nodig zal hebben om patronen te doorbreken en zijn leven anders in te richten. Om de kans op recidive te verminderen adviseert de reclassering aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en contactverbod met zijn ex-vriendin en dochter.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om te bewerkstelligen dat verdachte spoedig kan worden begeleid en behandeld voor zijn persoonlijke problematiek. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzonder voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod. De rechtbank ziet evenals de officier van justitie voor een dergelijk verbod geen meerwaarde nu het handelen van verdachte is ingegeven door frustraties over Bureau Jeugdzorg inzake de omgangsregeling met zijn ex-vriendin en dochter en niet zozeer is gelegen in het contact dat verdachte zelf met zijn ex-vriendin en dochter heeft.

De vorderingen van de benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel.

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 450,-.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 450,-
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 november 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,-.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 350,-
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 november 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 350,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2].
Politie Eenheid Den Haag heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 443,74.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 443,74.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 november 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 443,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Politie Eenheid Den Haag.
[benadeelde] heeft zich, blijkens de overgelegde stukken namens Stichting Gouds Diaconaal Centrum (de verhuurder van het pand dat Stichting Siriz Opvang huurt), als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.473,15.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.473,15.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.473,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting Gouds Diaconaal Centrum..
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de feiten waarop de vordering betrekking heeft is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 55, 57, 285, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feiten 1 primair en 5:
eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
en

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

feit 2:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 3 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maandenniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd verplicht om zich te laten behandelen/begeleiden bij of op aanwijzing van een in autisme gespecialiseerde instantie zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven en hij op medicatie zal worden ingesteld wanneer dit geïndiceerd is;
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht),
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer], [slachtoffer 2], Politie Eenheid Den Haag en Stichting Gouds Diaconaal Centrum toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[slachtoffer], een bedrag van € 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
[slachtoffer 2], een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
Politie Eenheid Den Haag, een bedrag van € 443,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
Stichting Diaconaal Centrum, een bedrag van € 2.473,15,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door voornoemde benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
€ 350,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
€ 443,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Politie Eenheid Den Haag; en een bedrag groot
€ 2.473,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting Gouds Diaconaal Centrum;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9, 7, 8 respectievelijk 34 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding,
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.T. de Boer, voorzitter,
mrs. S.M. de Bruijn en D.M. Thierry, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2014.
mr. A.H.T. de Boer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bijv. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226.