ECLI:NL:RBDHA:2014:5066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
C/09/462122/ KG RK 14-520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2014 een mondeling verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Weisfelt, tegen de rechter mr. H.N. Pabbruwe. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker op 13 maart 2014, waarbij de rechter volgens de verzoeker de ontlastende getuigenverklaringen niet voldoende had meegewogen. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door te concluderen dat de ontlastende verklaringen geen nieuw licht op de zaak wierpen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De rechter had enkel vastgesteld dat de ontlastende verklaringen geen bevestiging gaven van de lezing van de verzoeker en zijn medeverdachten. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter niet op voorhand een oordeel had geveld over de schuld van de verzoeker en dat de raadslieden van de verzoeker in de gelegenheid waren gesteld om relevante verklaringen voor te houden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier mr. J. Roosma en is op dezelfde dag uitgesproken door de meervoudige kamer.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/12
rekestnummer: 09/462122/ KG RK 14-520
parketnummer: 09/753474-11
datum beslissing: 14 april 2014
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te[woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. H. Weisfelt,
strekkende tot wraking van:
mr. H.N. Pabbruwe
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is gedagvaard om op 13 maart 2014 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Op die datum is de strafzaak tegen verzoeker behandeld.
Ter zitting heeft mr. Weisfelt namens verzoeker de voorzitter van de meervoudige kamer gewraakt. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin de gronden van de wraking zijn opgenomen. Bij brief van 14 maart 2014 heeft de rechter op het wrakingsverzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 31 maart 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is zijn advocaat verschenen. De rechter en de officier van justitie, mr. M.J.L. van der Waals, zijn - zoals vooraf aangekondigd - niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft ter zitting van 13 maart 2014 uitgebreid de belastende getuigenverklaringen voorgehouden. Met betrekking tot de ontlastende getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], heeft de rechter volstaan met de enkele vaststelling dat deze verklaringen geen ander licht werpen op de zaak. De ontlastende verklaringen zijn niet voorgehouden en lijken derhalve voor de rechter niet relevant te zijn voor de beoordeling. Hierdoor heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft bericht dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Zij verwijst voor het verloop van de zitting naar de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2014. De rechter stelt dat zij weinig aandacht heeft besteed aan de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] omdat die verklaringen geen vragen bij de rechtbank opriepen. Voorts heeft zij partijen gevraagd of zij nog stukken voorgehouden wensten te zien. Zij heeft geen uitlatingen gedaan die op vooringenomenheid of de schijn daarvan kunnen wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Aan de constatering van de rechter dat de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] geen nieuw licht werpen op de zaak, valt niet de objectief gerechtvaardigde vrees te ontlenen dat de rechter partijdig is. De wrakingskamer begrijpt dat de rechter met deze constatering enkel heeft vastgesteld dat de genoemde verklaringen geen bevestiging opleveren van de lezing van verzoeker en zijn medeverdachten, noch van de belastende verklaringen van aangevers en getuigen. Dit brengt naar het oordeel van de wrakingskamer niet met zich dat daaruit kan worden afgeleid dat de rechter op voorhand van mening is dat hetgeen verzoeker wordt verweten ook juist is. Bovendien volgt uit het proces-verbaal - en zo is ook ter zitting bevestigd door de raadsman - dat de raadslieden van verzoeker en zijn medeverdachten in de gelegenheid zijn gesteld de verklaringen uit het dossier voor te houden die zij van belang achtten voor de beoordeling van de zaak.
5.4.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven, gelet op hetgeen hiervoor overwogen, geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. H. Weisfelt;
• de officier van justitie mr. M.J.L. van der Waals;
• de rechter mr. H.N. Pabbruwe.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 14 april 2014 door mrs. E. Timmermans, J.G.J. Brink en D.G.J. Dop in tegenwoordigheid van mr. J. Roosma als griffier.